Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank had deze machtiging verleend voor de periode tot 11 april 2016. Betrokkene heeft echter beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, omdat zijn advocaat herhaaldelijk had verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, wat door de rechtbank niet was verstrekt. De advocaat stelde dat dit in strijd was met artikel 290 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de wettelijke voorschriften door het afschrift van het proces-verbaal niet te verstrekken. De Hoge Raad benadrukte dat het verstrekken van een afschrift van een proces-verbaal niet afhankelijk mag zijn van het al dan niet instellen van een rechtsmiddel. Dit is van bijzonder belang in zaken die betrekking hebben op vrijheidsbeneming. De advocaat van betrokkene heeft in een aanvullend verzoekschrift aangegeven dat het proces-verbaal op 31 juli 2015 alsnog is verstrekt, maar dit gebeurde pas na het verstrijken van de cassatietermijn. Hierdoor kon het onderdeel van het cassatiemiddel niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan belang.
De overige klachten van het cassatiemiddel werden door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef.