ECLI:NL:GHARL:2016:5155

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.188.519
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdzorg en instemming gekwalificeerde gedragswetenschapper

In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdzorg voor de minderjarige [verzoekster]. De kinderrechter had eerder een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de GI verzocht om een machtiging tot gesloten jeugdzorg. De moeder en de vader van [verzoekster] zijn in hoger beroep gegaan tegen de beschikkingen van de kinderrechter. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de advocaat van [verzoekster] en de moeder hun bezwaren tegen de gesloten uithuisplaatsing naar voren hebben gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [verzoekster], die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. Ondanks de bezwaren van de ouders, oordeelt het hof dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om [verzoekster] de benodigde structuur en begeleiding te bieden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot gesloten jeugdzorg is verleend. De beslissing is genomen op 23 juni 2016, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.519
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 295316)
beschikking van 23 juni 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. G.J. Gerrits te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Emons te Nijmegen,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 22 januari 2016 en 3 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 maart 2016;
- het verweerschrift van de GI met productie, ingekomen op 21 april 2016;
-een journaalbericht van mr. Emons van 25 april 2016 met bijlage, ingekomen op 26 april 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2016 plaatsgevonden. Namens [verzoekster] is haar advocaat verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens in persoon verschenen.
Namens de GI zijn verschenen [vertegenwoordiger van de stichting], jeugdzorgwerker, en [A], gebiedsmanager.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] [verzoekster] geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster].
3.2
Bij beschikking van 22 november 2013 heeft de kinderrechter [verzoekster] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 22 mei 2015 tot 2 juni 2016. Bij laatstgenoemde beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven afgewezen.
3.3
Bij beschikking van 2 september 2015 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot uiterlijk 2 juni 2016.
3.4
De GI heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoekster] met het oog daarop op 4 januari 2016 kort tevoren heeft onderzocht, heeft blijkens zijn instemmingsverklaring van 8 januari 2016 ingestemd met het verzoek.
3.5
Bij de bestreden (tussen)beschikking van 22 januari 2016 heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek van de GI om machtiging te verlenen om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van een jaar aangehouden tot een nader te bepalen zitting in de tweede week van maart 2016.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 maart 2016 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven met ingang van 3 maart 2016 tot uiterlijk 14 april 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
22 januari 2016 en is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 maart 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt de beschikkingen van 22 januari 2016 en 3 maart 2016 van de kinderrechter te vernietigen en opnieuw beschikkende de GI alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp, dan wel dat verzoek af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer. De GI verzoekt het door [verzoekster] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 14 april 2016 verstreken.
Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft [verzoekster] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode tot 14 april 2016 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.4
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.5
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.6
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
5.7
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste één jaar.
5.8
[verzoekster] kan zich met de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing niet verenigen. Zij voert aan dat de noodzaak voor een gesloten uithuisplaatsing ontbreekt. Zij wil het liefst bij haar oma blijven wonen en van daaruit naar een passende school zoeken. Door de GI wordt niets aan haar ontwikkelingsproblemen gedaan en zij wordt niet goed door de jeugdzorgwerker begeleid. De jeugdzorgwerker geeft wel schriftelijke aanwijzingen maar komt nooit op bezoek. De alternatieven voor een gesloten plaatsing zijn niet voldoende onderzocht. Zij betwist dat haar ouders en oma niet in staat zouden zijn haar voldoende structuur en veiligheid te bieden. Uit niets blijkt van het bestaan van enig oorzakelijk verband tussen de door de kinderrechter aangenomen onmacht van haar ouders en haar oma om voldoende structuur en veiligheid te bieden en haar verkrachting op 5 december 2015.
Er had, omdat sprake was van gewijzigde omstandigheden, een nieuw standpunt van de gedragswetenschapper moeten komen. Zij is geruime tijd niet naar school gegaan en ervaart drempelvrees, zeker bij een school waar zij eigenlijk liever niet naar toe gaat. Van haar ouders kan bezwaarlijk worden verwacht dat zij – zonder dat MS-LVB van Prisma is ingezet – haar ervan weten te overtuigen dat het in haar eigen belang is toch mee te gaan naar de school. Haar ouders en oma weten niet goed wat ze moeten doen als zij weigert om mee te werken. De jeugdzorgwerker had dat risico moeten signaleren en haar ouders en oma hierin moeten ondersteunen en begeleiden door haar zelf op te halen dan wel beter uit te leggen wat de gevolgen zouden zijn als zij niet zou meewerken. Ten onrechte is niet voldoende gekeken naar de reden waarom zij de gemaakte afspraken niet althans niet naar behoren is nagekomen. Het thuis-best traject van Almata had ingezet kunnen worden met een voorwaardelijke machtiging, aldus nog steeds [verzoekster].
5.9
De moeder stelt dat [verzoekster] en zij niet alle ondersteuning hebben gekregen waar zij aanspraak op hebben om een gesloten uithuisplaatsing te voorkomen. Er zijn na de beschikking van 22 januari 2016 nieuwe afspraken gemaakt. Er zou ondersteuning komen van het thuis-best traject vanuit Almata. Deze zou de start op een nieuwe school begeleiden. Dit traject kon echter niet starten. Daaraan kon [verzoekster] noch zij iets doen. Van het samen zoeken naar een passende school is niets gekomen. [verzoekster] werd medegedeeld dat zij naar een school in [plaats] moest waar zij al eerder had gezeten en waar het niet goed was gegaan. De boodschap was dat zij de volgende dag naar een kennismakingsgesprek moest en dat zij die week meteen zou starten, zonder dat er enige vorm van ondersteuning en begeleiding beschikbaar was. [verzoekster] is in paniek geraakt en is niet naar het kennismakingsgesprek gegaan. De moeder betwist dat zij en [verzoekster] zich niet aan gemaakte afspraken houden. Zij stemden in met het thuis-best Traject van Almata en zij wilden ook samen op zoek naar een passende school. Feit is dat buiten hun schuld de hulpverlening niet kon starten. Feit is ook dat zij niet betrokken zijn geweest bij het kiezen van een school. Het doordrukken van de school in [plaats] waar [verzoekster] meteen moest starten, in combinatie met het ontbreken van ondersteuning in het gezin, heeft ervoor gezorgd dat [verzoekster] in paniek raakte en niet is gegaan. Zij en [verzoekster] hebben niet de zorg gekregen waar zij recht op hadden. Nog niet alles is in gang gezet om een uithuisplaatsing te voorkomen. Zij moeten deze zorg alsnog krijgen. Het scheiden van kinderen van ouders is een uiterste maatregel en mag alleen wanneer het noodzakelijk en in het belang van het kind is. Het gedwongen plaatsen van jongeren in een residentiële setting is een zwaar middel dat zeer terughoudend moet worden toegepast. De kinderrechter had [verzoekster] in de gelegenheid moeten stellen om uitleg te kunnen geven over het gegeven dat [verzoekster] niet naar [plaats] is gegaan. Zonder haar daarover te horen heeft de kinderrechter de machtiging verleend. Dit is in strijd met het IVRK. De reden van het niet starten op de school in [plaats] is niet onbegrijpelijk en had niet tot een gesloten plaatsing mogen leiden. De noodzaak voor een gesloten uithuisplaatsing ontbreekt, aldus nog steeds de moeder.
5.1
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikkingen, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
De advocaat van [verzoekster] en de advocaat van de moeder hebben beiden betoogd dat, gezien de ontwikkelingen die er zijn geweest na de verklaring van de gedragswetenschapper, de houdbaarheidsdatum van die verklaring verstreken was en er een nieuw onderzoek had moeten worden gedaan en er een nieuwe verklaring van de gedragswetenschapper had moeten komen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Gebleken is dat er na het afgeven van de verklaring van de gedragswetenschapper nieuwe afspraken zijn gemaakt. Vastgesteld kan echter worden dat de uitvoering van die afspraken niet tot stand is gekomen. Het hof is derhalve van oordeel dat dit geen gewijzigde omstandigheden zijn die met zich zouden brengen dat er een nieuw onderzoek en een nieuwe verklaring van de gedragswetenschapper moet komen. Het gedrag van [verzoekster] laat juist zien dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn. Het gedrag dat [verzoekster] heeft laten zien na februari 2016 is namelijk nog exact hetzelfde gedrag als op grond waarvan de machtiging gesloten uithuisplaatsing is afgegeven. Het lukt [verzoekster] niet zich aan de afspraken te houden. Ook na de oproep van de leerplichtambtenaar is zij niet verschenen. Evenmin is zij verschenen bij het kennismakingsgesprek op school. De ouders en de oma bevestigen dat het hen niet lukt om [verzoekster] naar school te begeleiden. [verzoekster] is vanaf de datum van de bestreden beschikking van 3 maart 2016 spoorloos. Zij reageert niet op berichtjes en telefoontjes van de jeugdzorgwerker. Hieruit blijkt dat [verzoekster] zich niet begeleidbaar opstelt.
[verzoekster] heeft laten zien dat zij zich in een vrijwillig kader onvoldoende laat helpen. De afgelopen periode is gebleken dat alles wat in het vrijwillig kader is geprobeerd niet is gelukt. De ouders en de oma zijn onvoldoende in staat regelmaat, structuur en de juiste regels te stellen. Zij is al een tijdlang niet naar school geweest. Met de GI acht het hof het van belang dat [verzoekster] weer een goede structuur en dagbesteding krijgt. Een gesloten plaatsing zal voor [verzoekster] goed zijn om een aanzet te geven weer naar school te gaan en structuur in haar dagbesteding te krijgen. Daarna zal zij met intensieve hulp weer naar huis kunnen als het haar lukt zich aan de afspraken te houden.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen.
5.12
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 22 januari 2016 en van 3 maart 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
M.S. van Gaalen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 23 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.