ECLI:NL:GHARL:2016:5578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.172.136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en nevenvoorzieningen zijn getroffen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank bestreden en verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil te stellen, alsook om een regeling te treffen voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweer gevoerd tegen de grieven van de man.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding onherroepelijk is, maar dat de echtscheidingsbeschikking pas in kracht van gewijsde gaat zodra de onderhavige appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de echtscheidingsbeschikking uiterlijk zes maanden na de uitspraak van het hof kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil gesteld. Tevens is bepaald dat de kinderen wekelijks vanaf donderdag uit school tot zondag om 19.00 uur bij de man zullen verblijven en dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.136
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 377723)
beschikking van de familiekamer van 7 juli 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Ran te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 18 maart 2015 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juni 2015;
- een brief van de vrouw van 17 oktober 2015, ingekomen op 20 oktober 2015;
- een brief van mr. Ran van 27 oktober 2015, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de vrouw van 15 december 2015, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De minderjarige na te noemen [kind 1] heeft bij brief, ingekomen op 11 april 2016, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is in persoon verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof binnengekomen een faxbericht van mr. Ran van 3 mei 2016, ingekomen op diezelfde datum.

3.De vaststaande feiten

Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], en
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats],
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en als regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de kinderen, vanaf het moment dat de man over een eigen woning beschikt, eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven. De rechtbank heeft het bedrag dat de man zal verstrekken ter zake van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 75,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.3
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de bepaling dat de vrouw huurster zal zijn van de woning. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag dat het hof juist acht;
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij de kinderen wekelijks vanaf donderdag tot zondag bij de man zullen verblijven;
- te bepalen dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres].
4.4
De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De bestreden beschikking van 18 maart 2015 is op 29 april 2015 aan de man, die niet in eerste aanleg is verschenen, betekend. Gelet hierop is het hoger beroep tijdig ingesteld.
5.2
Ter mondelinge behandeling is expliciet geïnformeerd naar de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen konden het hof daarover geen uitsluitsel geven. Wel was duidelijk dat geen akte van non-appel was verzocht.
5.3
Conform artikel 1:163 BW lid 3 dient een verzoek tot inschrijving te worden gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Bij faxbericht van 3 mei 2016, ingekomen op diezelfde datum, heeft mr. Ran het hof bericht dat de echtscheidingsbeschikking (nog) niet is ingeschreven in het daartoe bestemde register. Aldus is het huwelijk van partijen nog niet ontbonden.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 30 maart 2012 [ECLI:NL:HR:2012:BV1029] onder rechtsoverweging 3.4 het volgende overwogen:
(…)
Het gaat hier om het geval dat hoger beroep is ingesteld van een echtscheidingsbeschikking en in dat hoger beroep vernietiging is verzocht van die beschikking als geheel, maar in het appelverzoekschrift noch in het appelverweerschrift grieven zijn gericht tegen de echtscheiding, zodat de appelrechter tot het oordeel moet komen dat de echtscheiding onherroepelijk is geworden.
Op de gronden vermeld in HR 22 oktober 2010, [ECLI:NL:HR:2010:BN1258, toevoeging hof], rov. 3.6, moet evenwel worden aangenomen dat ook in dit geval de echtscheidingsbeschikking eerst "in kracht van gewijsde gaat" als bedoeld in artikel 1:163 lid 3 BW (zodat de daar bedoelde zesmaandentermijn een aanvang neemt) nadat de appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan waarin dit wordt geconstateerd of waaruit dit - zoals uit de appelbeschikking in deze zaak - genoegzaam blijkt. Een andere opvatting zou immers tot vergelijkbare onwenselijke gevolgen leiden als genoemd in die uitspraak, te weten - in dit geval - (i) dat de verweerder in hoger beroep onder omstandigheden de echtscheidingsbeschikking reeds ter inschrijving aan de ambtenaar zou moeten aanbieden op straffe van verval van zijn recht daartoe, hoewel (mogelijk) over de echtscheiding zelf nog een appel- of cassatieprocedure loopt, en (ii) dat de ambtenaar dan zou moeten beoordelen of het hoger beroep zich mede tegen de echtscheidingsbeschikking keert, voordat daarover een onherroepelijke rechterlijke beslissing is gegeven en zonder dat dit aanstonds uit het appelverzoekschrift of het appelverweerschrift duidelijk is.
(…)
5.5
In zijn beroepschrift van 19 juni 2015 heeft de man in zijn algemeenheid verzocht de echtscheidingsbeschikking te vernietigen. Hij heeft evenwel geen grieven gericht tegen de door de rechtbank bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding, doch slechts tegen de daarbij bepaalde nevenvoorzieningen.
5.6
Het hof stelt - gelet op het voorgaande - vast dat de echtscheiding weliswaar onherroepelijk is, maar dat in dit geval de echtscheidingsbeschikking eerst in kracht van gewijsde gaat zodra de onderhavige appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit heeft tot gevolg dat de echtscheidingsbeschikking uiterlijk zes maanden nadat de beschikking van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.7
Blijkens de eerder genoemde correspondentie en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken, stemt de vrouw in met al hetgeen de man in zijn beroepschrift heeft verzocht.
5.8
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van
18 maart 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], en
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats],
op nihil;
stelt vast als regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen dat de kinderen wekelijks vanaf donderdag uit school tot zondag om 19.00 uur bij de man zullen verblijven;
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres].
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, M.J. Stolwerk en E.H. Schulten en is op 7 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.