ECLI:NL:GHARL:2016:5645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
200.191.933
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Gelderland had op 20 mei 2016, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling beëindigd omdat de appellante niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze regeling. De appellante, die in eerste instantie in 2014 failliet was verklaard, had herhaaldelijk geen inzicht gegeven in haar inkomenspositie, ondanks verzoeken van de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2016 is de appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft zij haar situatie toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de appellante en de bewindvoerder moeizaam verliep, maar dat dit niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om aan de verplichtingen te voldoen. Het hof concludeert dat de appellante meerdere verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, waaronder de informatieverplichting en de sollicitatieverplichting. De appellante heeft onvoldoende gesolliciteerd en heeft geen inzicht gegeven in de financiële situatie van haar echtgenoot. Het hof oordeelt dat de appellante niet in staat is gebleken om de schuldsaneringsregeling voort te zetten en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De appellante had voldoende kansen om aan haar verplichtingen te voldoen, maar heeft deze niet benut.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.191.933
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/15/329 R)
arrest van 11 juli 2016
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. L.T.M. Keet.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 maart 2015 is het op 11 maart 2014 uitgesproken faillissement van [appellante] opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 mei 2016 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante], op verzoek van de bewindvoerder, [bewindvoerder], tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 27 mei 2016 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 20 mei 2016 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, een beslissing te nemen die het hof dienstig acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brieven met bijlagen van 27 juni 2016 en 1 juli 2016 van mr. Keet en de brief met bijlagen van 28 juni 2016 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2016, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, vergezeld van haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) en bijgestaan door mr. Keet. Voorts is verschenen de bewindvoerder.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Keet een brief van Woningcorporatie [A] van 20 april 2016 aan de dochter van [appellante] overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante], geboren op [geboortedatum] 1965, is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenoot]. [echtgenoot] is eigenaar van een in Duitsland gevestigd hotel. Op hem is niet de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
[appellante] had vanaf 10 augustus 2015 een contract bij Sodexo voor 20 uur per week. Per 24 mei 2016 is zij gedurende 32 uur per week werkzaam als benzinepompmedewerkster bij [benzinestation] B.V.
3.2 De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd, omdat [appellante], kort gezegd, niet heeft voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende informatie-, sollicitatie- en afdrachtverplichting.
3.3
Het hof stelt allereerst vast dat de communicatie tussen [appellante] enerzijds en de bewindvoerder anderzijds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling uitermate stroef is verlopen. Het hof is van oordeel dat ook al zou deze moeizaam verlopen communicatie van invloed zijn (geweest) op de wijze waarop [appellante] met haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is omgegaan, dit niet wegneemt dat [appellante] in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is om de voor haar geldende verplichtingen (tijdig) na te komen en in beginsel gehouden is gehoor te geven aan verzoeken en aanwijzingen van de bewindvoerder. [appellante] heeft daar ook alle belang bij, immers door haar toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt zij in de gelegenheid gesteld zich te bevrijden van haar schuldenlast uit het verleden.
De wettelijke schuldsaneringsregeling kent naast een aantal rechten ook een aantal (strenge) verplichtingen. Deze verplichtingen zijn [appellante] bij aanvang en ook tijdens de regeling telkens en uitgebreid voorgehouden. Gezien de inhoud van de aan het hof overgelegde stukken en de ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaringen is aannemelijk dat [appellante] nogal wat moeite heeft met de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengen en dat zij zich onvoldoende bewust is van het belang om deze stipt na te komen.
3.4
Ten aanzien van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is het hof van oordeel dat [appellante] meerdere van deze verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
Wat betreft de informatieverplichting acht het hof verwijtbaar dat [appellante] de door de bewindvoerder bij haar opgevraagde (financiële) gegevens waaronder haar loonspecificaties en bankafschriften niet dan wel pas na herhaald aandringen en dan nog slechts gedeeltelijk heeft verstrekt. Ook nu mist de bewindvoerder nog steeds de informatie zoals omschreven op het tweede blad van haar brief van 28 juni 2016.
Verder heeft [appellante] de bewindvoerder ondanks diverse verzoeken geen enkel inzicht gegeven in de inkomenssituatie van haar echtgenoot [echtgenoot], met wie zij samenleeft. Haar weigering om hierin door middel van te verifiëren bewijsstukken opening van zaken te geven staat op gespannen voet met de verplichting die [appellante] in de schuldsaneringsregeling heeft om de bewindvoerder van alle relevante informatie te voorzien waarom deze vraagt. Nu [appellante] haar echtgenoot buiten de berekening van gezinsinkomen en -uitgaven wil houden, komt de bewindvoerder niet toe aan één van haar meest essentiële taken, namelijk het berekenen van het vrij te laten bedrag. [appellante] voert wel aan dat [echtgenoot] zelf diep in de schulden steekt en, volgens zijn toelichting ter zitting, van zijn Duitse hotelexploitatie nog geen jaarrekeningen heeft over 2013 en 2014, de huuropbrengst van dat hotelpand sedert 2015 ziet verdwijnen in hypotheekaflossingen en inmiddels enkele jaren als stoffeerder werkt, maar enkel daarmee behoeft de bewindvoerder geen genoegen te nemen. Redelijkerwijs mag van echtgenoten worden verwacht dat zij enig beeld hebben en verstrekken omtrent gezinsinkomen en -uitgaven en van elkaars bijdragemogelijkheden. Dat de boekhoudster van de echtgenoten wegens informatiegebrek niet kan meewerken, ontslaat [appellante] niet van haar verplichting jegens de bewindvoerder.
dient voorts te worden aangerekend dat zij vanaf de aanvang van haar schuldsaneringsregeling onduidelijkheid heeft laten ontstaan en laten voortbestaan over de woonsituatie van haar dochter. Het ter zitting in hoger beroep overgelegde schrijven van [A] aan de dochter van [appellante] op een door haar gehuurd adres in [woonplaats] is onvoldoende om aan te nemen dat de dochter inmiddels niet meer ingeschreven staat op het adres van haar moeder. Dat [appellante] haar dochter heeft laten inschrijven op haar, [appellante], woonadres omdat haar dochter vanwege een slechte relatie met haar vader een postadres nodig had, overtuigt niet als een passende maatregel aangezien gezamenlijke inschrijving vele financiële consequenties heeft. Gelet hierop heeft de bewindvoerder bij de berekening van het vrij te laten bedrag voor [appellante] terecht rekening gehouden met een volgens de geldende Recofa-richtlijnen door de dochter aan [appellante] te betalen bijdrage in de woonlasten. Dat haar dochter volgens de stelling van [appellante] deze bijdrage, evenals zij zelf, uitsluitend aan [echtgenoot] betaalt (of heeft betaald), maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting is het hof voorts van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat [appellante] tijdens haar schuldsaneringsregeling behoudens enkele keren in enkele maanden (april, mei en juni 2015) niet of niet voldoende heeft gesolliciteerd naar aanvullend of meer uren vervangend betaald werk. Dat voor [appellante], naar zij heeft aangevoerd, te weinig passende functies beschikbaar waren om het voorgeschreven aantal van vier sollicitaties per maand te verrichten, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden.
Tot slot heeft [appellante] de stelling van de bewindvoerder dat zij vanaf de aanvang van haar schuldsaneringsregeling haar afdrachtverplichting niet is nagekomen niet betwist. Hierdoor is een aanzienlijke boedelachterstand ontstaan, die volgens de eveneens niet door [appellante] gemotiveerd weersproken stelling inmiddels is opgelopen tot een bedrag van € 3.902,31. Ook dit dient [appellante] te worden aangerekend.
3.5
De stelling van [appellante] dat zij tot voor kort in de veronderstelling verkeerde dat de bewindvoerder haar zou helpen om de aan de schuldsaneringsregeling verbonden verplichtingen correct na te komen, kan haar niet baten. De door de bewindvoerder met [appellante] gevoerde correspondentie na het huisbezoek op 31 maart 2015 en de door de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling uitgebrachte verslagen laten geen andere conclusie toe dan dat [appellante] precies wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten wat er van haar verwacht werd. Daar komt bij dat tot de overgelegde gedingstukken een door de rechter-commissaris op 29 september 2015 aan [appellante] gestuurde brief behoort, waarin op heldere wijze uiteen werd gezet waaraan het tot dat moment in de schuldsaneringsregeling van [appellante] heeft geschort en waarin [appellante] een laatste kans had gekregen om aan haar verplichtingen te voldoen. Ook na deze brief heeft [appellante] echter niet de afdoende verbetering laten zien die van haar had mogen verwacht.
Voor zover [appellante] zichzelf niet in staat achtte aan haar verplichtingen te voldoen, had zij hulp van derden kunnen inroepen. Ter zitting heeft zij echter verklaard dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Ook van de in haar situatie voor de hand liggende optie van budgetbeheer is geen sprake geweest.
3.6
Gelet op de wijze waarop [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsanerings-regeling met haar verplichtingen is omgegaan, is het hof van oordeel dat deze regeling niet, evenmin met de door [appellante] subsidiair verzochte verlenging, kan voortduren. Aan [appellante] zijn voldoende kansen geboden om zich te voegen naar de voorschriften van de schuldsaneringsregeling. Zij heeft deze kansen echter verwijtbaar niet benut.
3.7
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, R.A. van der Pol en D. Stoutjesdijk, en is op
11 juli 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.