ECLI:NL:GHARL:2016:5754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
200.190.139
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling en afwezigheid van gronden voor verlenging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [het kind]. De moeder van [het kind] had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren en verzocht het hof om de ondertoezichtstelling per direct op te heffen.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [het kind] is verbeterd. De moeder heeft op eigen initiatief hulpverlening ingeroepen voor de bij [het kind] vastgestelde hechtingsproblematiek en PTSS. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [het kind] goed functioneert op school en dat de zorgen die eerder bestonden, zijn afgenomen. De jeugdbeschermer heeft bevestigd dat de ontwikkeling van [het kind] positief is en dat er geen noodzaak meer is voor een ondertoezichtstelling.

Het hof heeft geoordeeld dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De vader, die eerder had verzocht om een omgangsregeling, is door de kinderrechter niet als belanghebbende aangemerkt in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling betreft en heeft de ondertoezichtstelling met ingang van heden opgeheven. De beslissing van het hof is op 14 juli 2016 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.139
(zaaknummer rechtbank Gelderland 293288)
beschikking van 14 juli 2016
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Cent te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Zutphen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 april 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is […] , jeugdbeschermer, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de ontbonden relatie van de moeder en [A.] , verder te noemen de vader is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [het kind] (hierna te noemen: [het kind] ) geboren. De ouders hebben nimmer samengewoond.
De moeder is alleen belast met het gezag over [het kind] .
3.2
[het kind] heeft van februari 2009 tot januari 2011 onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg te Rotterdam en is op 29 december 2009 met een machtiging uit huis geplaatst. In juli 2010 is [het kind] weer teruggeplaatst bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 23 december 2013 heeft de kinderrechter [het kind] onder toezicht gesteld voor de termijn van één jaar. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.5
Bij beschikking van 11 december 2015 is de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot 23 januari 2016 en is het verzoek voor het overige aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 12 januari 2016 heeft de kinderrechter bepaald dat de vader geen belanghebbende is in de procedure ten aanzien van de ondertoezichtstelling.
3.7
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 21 januari 2016 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 december 2016.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van [het kind] per direct op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [het kind] niet verenigen. Zij voert aan dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:255 BW en de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit die dit artikel met zich brengt. De kinderrechter had in redelijkheid niet kunnen en mogen overgaan tot een verlenging van de ondertoezichtstelling. Nu de kinderrechter de ondertoezichtstelling heeft verlengd, is sprake van schending van artikel 8 EVRM. Juist door bemiddeling van de GI ontbreekt de benodigde rust voor haar en [het kind] . De schoolgang verloopt positief. De moeder heeft op eigen initiatief hulpverlening ingeroepen voor de vastgestelde hechtingsproblematiek en PTSS. De belangen van [het kind] dienen centraal te staan. Opvallend aan het verzoek van de GI is dat de GI zich hoofdzakelijk richt op de totstandkoming van omgang tussen [het kind] en de vader. De GI vermeldt niet dat de moeder op jonge leeftijd tegen haar wil uitgehuwelijkt is aan de vader. Het is onjuist dat sprake zou zijn geweest van een turbulente knipperlichtrelatie en een gelijkwaardige strijd. De GI creëert een onjuist beeld ven de situatie. Zij heeft helemaal geen vertrouwen meer in de GI nu de GI informatie over de zitting heeft gedeeld met de vader. Mede als gevolg hiervan is de stabiele situatie van [het kind] verstoord waardoor sprake is van een zodanige belangenstrijd dat alleen door het benoemen van een vertrouwenspersoon herhaling kan worden voorkomen. Er wordt niet geluisterd naar de angsten van [het kind] . De verlenging is een onnodig en oneigenlijk middel om rust en stabiliteit te bereiken en te behouden. Er is al rust en stabiliteit.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [het kind] .
Zij is anderhalf jaar geleden met [het kind] verhuisd. [het kind] doet het goed op haar nieuwe school. Zij komt nu niet meer te laat op school en heeft geen last meer van nachtmerries. Zij weet niet goed wat de GI de afgelopen anderhalf jaar heeft gedaan. Er is geen plan van aanpak en de jeugdbeschermer komt bijna nooit, dus valt er ook niets te beschrijven. De jeugdbeschermer is ongeveer een half jaar geleden één keer geweest. De jeugdbeschermer heeft ook naar haar toe benoemd dat hij tevreden is en dat er naast de door de vader verzochte omgangsregeling geen reden is voor een ondertoezichtstelling.
Zij voldoet via de advocaat aan de informatieverplichting. Zij hoort niets terug van de gegeven informatie. Er is geen contact met de vader, aldus nog steeds de moeder.
5.3
Uit het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de GI blijkt onder meer het volgende.
[het kind] wordt bedreigd in de vorming van gehechtheidsrelaties met haar ouders omdat de ouders in een voortdurende onderlinge strijd verkeren. Ouders verwijten en beschuldigen elkaar voortdurend en daaraan lijkt geen einde te komen. Ouders verliezen de belangen van
[het kind] uit het oog omdat zij niet de aandacht krijgt die zij nodig heeft om een gezonde relatie met beide ouders aan te gaan. [het kind] heeft op dit moment geen contact met de vader. Zij lijkt angstig voor hem en praat negatief over hem. Zij heeft aan de moeder verteld dat zij slachtoffer is van seksueel misbruik. De moeder beschuldigt de vader van seksueel misbruik met [het kind] en heeft aangifte gedaan. De zaak is geseponeerd. De moeder en [het kind] leven in angst voor de vader. Onduidelijk is waar de angst van [het kind] vandaan komt. De moeder heeft in maart 2013 hulp gezocht bij de GGZ. De GGZ is gestart met traumabehandeling voor [het kind] en met ouderbegeleiding voor de moeder. De traumabehandeling richt zich met name op de angst die [het kind] ervaart in haar leven. [het kind] wordt bedreigd in haar sociaal- emotionele ontwikkeling doordat zij een belast verleden heeft waarin zij getuige is geweest van huiselijk geweld en ruzies tussen haar ouders. Er is bij [het kind] een PTSS-stoornis vastgesteld en hechtingsproblematiek. De moeder vertelt dat [het kind] regelmatig last heeft van nachtmerries en daardoor s’ morgens opstartproblemen heeft. Na een incident op 9 oktober 2014 waarbij de moeder de politie heeft ingelicht omdat zij werd gestalkt door de vader en de vader zich in een auto bij de school van [het kind] ophield, zijn zij in overleg met de GI tijdelijk bij een vriend gaan wonen. De moeder ervaart daar niet voldoende veiligheid en is verbolgen over het feit dat zij haar woning heeft moeten verlaten terwijl de vader gewoon thuis kan blijven wonen. Na overleg wordt besloten [het kind] en de moeder naar de vrouwenopvang te brengen en tevens worden zij aangemeld voor gezinsopname bij Horizon eind oktober 2014. De moeder en [het kind] krijgen gedurende de gezinsopname intensieve pedagogische begeleiding en therapie. Na zes weken wordt duidelijk dat de moeder voldoende pedagogische vaardigheden bezit en geen begeleiding hoeft te worden aangeboden. Tevens is gewerkt aan het besef van de moeder dat gewerkt wordt aan contactherstel tussen de vader en [het kind] . Tijdens de gezinsopname is de moeder geadviseerd niet terug te keren naar [plaatsnaam] . Uiteindelijk heeft de moeder een andere woning gevonden en wordt er gewerkt aan rust, stabiliteit en veiligheid voor [het kind] . Dit is noodzakelijk voordat gewerkt kan worden aan het tot stand brengen van contact tussen [het kind] en de vader. De moeder woont sinds medio januari 2015 weer zelfstandig met [het kind] . Volgens de moeder uit [het kind] de nodige fysieke klachten die mogelijk samenhangen met seksueel misbruik. [het kind] heeft last van nachtmerries en slaapt soms slecht. Mogelijk kan EMDR [het kind] helpen om de traumatische ervaringen een plek te geven. Vanuit school komen positieve geluiden als het gaat om omgang met leerkrachten en klasgenoten. Haar schoolprestaties zijn nog wisselend en [het kind] heeft moeite op tijd op school te komen. De vader onderhoudt regelmatig contact met de jeugdbeschermer om de ontwikkeling van [het kind] zoveel mogelijk te kunnen volgen.
De GI meent dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen om te werken aan stabiliteit en veiligheid voor [het kind] en om te onderzoeken wat nodig is voor een eventueel contactherstel tussen [het kind] en de vader.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het beter gaat met [het kind] bij de moeder thuis en dat de schoolgang positief verloopt. De moeder heeft op eigen initiatief hulpverlening ingeroepen voor de bij [het kind] vastgestelde hechtingsproblematiek en PTSS en is bereid om hieraan haar medewerking te verlenen.
De jeugdbeschermer heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij van de school van [het kind] hoort dat [het kind] meer en op tijd aanwezig is. Zij is af en toe nog afgeleid maar dat hoort ook bij haar leeftijd. Op het moment van de verlening van de ondertoezichtstelling waren daarover wèl zorgen. Toen was [het kind] erg snel afgeleid en was de moeder aan het shoppen bij de hulpverlening. Die hulpverlening is nu stopgezet. De hulpverlening heeft er aan bijgedragen dat er nu meer rust is voor [het kind] . Los van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen gaat het nu veel beter met [het kind] en is de noodzaak voor een ondertoezichtstelling veel minder dan op het moment dat de ondertoezichtstelling werd uitgesproken. Zoals de situatie nu is, is er geen reden meer voor een ondertoezichtstelling, aldus nog steeds de jeugdbeschermer.
5.5
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog aan toe dat ook het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling geen grond is voor een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling. Gebleken is dat de kinderrechter bij beschikking van 12 januari 2016 het verzoek van de vader hem als belanghebbende aan te merken in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft afgewezen.
Deze beslissing is onherroepelijk geworden, zodat vast staat dat de vader geen belanghebbende is in deze procedure. Voorts is ter mondelinge behandeling gebleken dat de vader inmiddels een separaat verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling bij de rechtbank heeft ingediend. Het hof is dan ook van oordeel dat de eventuele mogelijkheden voor omgang tussen [het kind] en de vader in die procedure bekeken moeten worden en niet binnen het kader van de - verlenging van de - ondertoezichtstelling.
5.6
Van gronden die een ondertoezichtstelling van [het kind] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen is niet gebleken, zodat het hof de ondertoezichtstelling met ingang van heden zal opheffen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden betreft, vernietigen en zal het hof beslissen als hierna zal worden vermeld. Voor zover de beschikking de verlenging van de ondertoezichtstelling tot heden betreft zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 januari 2016 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [het kind] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden;
bekrachtigt de hiervoor genoemde beschikking van 21 januari 2016 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden;
wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, K.J. Haarhuis en
E.H. Schulten, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 14 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.