In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 september 2014, waarin de rechtbank de bezwaren van de erven tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting ongegrond heeft verklaard. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 1990 tot en met 1998 voor de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen en over de jaren 1991 tot en met 1999 voor de vermogensbelasting. De Inspecteur had de aanslagen gehandhaafd, maar de verhogingen en boetes verminderd tot nihil vanwege het overlijden van de erflater in 2007. De erven hebben in hoger beroep gesteld dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat de aanslagen op grond van het vertrouwensbeginsel zouden moeten vervallen. Het Hof heeft vastgesteld dat de hoogte van de aanslagen niet meer ter discussie staat en dat de Inspecteur niet onterecht heeft gehandeld door de aanslagen te handhaven. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de overige uitspraken van de rechtbank bevestigd. De zaak benadrukt de complexiteit van belastingzaken na overlijden en de rol van het vertrouwensbeginsel in de belastingrechtspraak.