ECLI:NL:GHARL:2016:6030

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
14/00732 tot en met 14/00752
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting met betrekking tot bankrekeningen bij Kredietbank Luxembourg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting die zijn opgelegd aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd omdat belanghebbende inkomsten uit een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) niet had vermeld in zijn aangiften. De rechtbank Gelderland had eerder de navorderingsaanslagen voor de jaren 1991 tot en met 1997 en de vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 1998 vernietigd, maar de overige aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn beroepen inzake de navorderingsaanslagen voor de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende afschriften van de KB-Lux-rekening overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat de inkomsten niet boven de vrijstellingen uitkwamen. Het Hof oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten uit de rekening belastbaar zijn. Het Hof vernietigt daarom de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting voor het jaar 1991. Het incidentele hoger beroep van de inspecteur, waarin hij stelt dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van procesrecht, wordt ongegrond verklaard. De proceskosten worden vergoed aan belanghebbende.

De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2016. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00732 tot en met 14/00752
uitspraakdatum: 5 juli 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur).
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 24 juni 2014, nummers AWB 13/5915 tot en met 13/5917, 13/5919, 13/5920, 13/5921, 13/5924 tot en met 13/5928, 13/5930, 13/5931, 13/5933, 13/5935, 13/5939, 13/5941, 13/5943, 13/5946, 13/5948 en 13/5951, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1990 tot en met 2000 en in de vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2000. De navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 1997 zijn met 100% verhoogd, van welke verhogingen geen kwijtschelding is verleend. Bij de overige navorderingsaanslagen zijn bij beschikkingen boeten opgelegd van eveneens 100% De verhogingen en boeten worden hierna tezamen aangeduid als: boeten. Voorts is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en met 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 1998, alsmede de daarmee verband houdende beschikkingen heffingsrente vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank alle opgelegde boeten vernietigd. De beroepen inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000 en vermogensbelasting 1991, 1999 en 2000 en de daarmee verband houdende beschikkingen heffingsrente heeft de Rechtbank, naar het Hof begrijpt, ongegrond verklaard.
1.4.
Het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 30 juli 2014 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. drs. [A] . Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was tot 24 mei 2002 houder van een rekening met verschillende sub-rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB-Lux). Het tegoed op deze rekening en de daaruit genoten inkomsten heeft belanghebbende niet vermeld in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen.
2.2.
In oktober 2000 heeft de Inspecteur van de Belgische autoriteiten microfiches ontvangen met gegevens van houders van bankrekeningen bij de KB-Lux. Op deze microfiches stond een van de sub-rekeningen van belanghebbende.
2.3.
Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur herhaaldelijk vragen gesteld aan belanghebbende, die deze niet heeft beantwoord.
2.4.
De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting opgelegd aan belanghebbende. Omdat de Inspecteur niet over voldoende gegevens van de rekening van belanghebbende beschikte, heeft hij deze navorderingsaanslagen opgelegd naar geschatte bedragen.
2.5.
De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 1998 vernietigd, omdat de Inspecteur bij de vaststelling daarvan niet voldoende voortvarend had gehandeld. Voorts heeft de Rechtbank de opgelegde boeten vernietigd.
2.6.
De Rechtbank heeft de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000 en in de vermogensbelasting voor de jaren 1991, 1999 en 2000 gehandhaafd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is de hoogte van de navorderingsaanslagen in geschil.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen en tot vermindering van de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting. De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en tot veroordeling van belanghebbende in de proceskosten van de Inspecteur.

4.Beoordeling van het geschil

Het principale hoger beroep

4.1.
Het hoger beroep van belanghebbende richt zich tegen de ongegrondverklaring van de beroepen inzake de navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000 en de vermogensbelasting over de jaren 1991, 1999 en 2000.
4.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting de door de Inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan op 19 september 2013, derhalve na 1 juli 2011, en de Inspecteur geen informatiebeschikking heeft genomen, kan op deze grond niet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard (zie HR 9 oktober 2015, nr. 14/03969, ECLI:NL:HR:2015:2987).
4.3.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. In dat verband heeft hij gewezen op de KB-Lux-rekening van belanghebbende.
4.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 oktober 2014 afschriften van de KB-Lux-rekening overgelegd. De Inspecteur heeft aan de overgelegde afschriften geen cijfermatige conclusies verbonden. Belanghebbende stelt onder verwijzing naar deze afschriften dat uit de rekening geen belastbare inkomsten zijn voortgevloeid die de toepasselijke rente- en dividendvrijstelling te boven gaan. De Inspecteur heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voor het oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangiften voor de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen heeft gedaan is derhalve geen grond.
4.5.
Nu niet aannemelijk is dat de inkomsten uit de KB-Lux-rekening de rente- of dividendvrijstelling te boven gaan, zijn de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen ten onrechte opgelegd. Het Hof zal deze navorderingsaanslagen vernietigen.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende is uitgenodigd aangifte te doen voor de vermogensbelasting voor de in geding zijnde jaren. Reeds om deze reden bestaat geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Voor zover belanghebbende al aangifte heeft gedaan, heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel verhoudingsgewijs als op zichzelf beschouwd aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De door belanghebbende berekende verschuldigde bedragen aan vermogensbelasting zijn relatief en absoluut ook niet te hoog.
4.7.
Niet aannemelijk is dat het vermogen van belanghebbende bij het begin van 1991 hoger was dan de belastingvrije som. Het Hof zal daarom de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1991 vernietigen.
4.8.
Belanghebbende heeft een overzicht overgelegd van de volgens hem verschuldigde vermogensbelasting per 31 december 1997, 31 december 1998, 31 december 1999 en 31 december 2000. Omdat de vermogensbelasting werd geheven naar het vermogen bij het begin van het kalenderjaar (artikel 3 van de Wet op de vermogensbelasting 1964), begrijpt het Hof dat belanghebbende heeft bedoeld de verschuldigde vermogensbelasting over het kalenderjaar dat volgt op de vermelde data. Hij stelt, zo begrijpt het Hof, dat de verschuldigde vermogensbelasting voor de jaren 1999 en 2000 respectievelijk f 285 en f 413 bedraagt. Niet aannemelijk is dat meer belasting verschuldigd is. Het Hof zal de navorderingsaanslagen dienovereenkomstig verminderen.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de in geding zijnde navorderingsaanslagen betreft.
Incidenteel hoger beroep
4.10.
In het incidentele hoger beroep stelt de Inspecteur dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van procesrecht. Hij verzoekt het Hof daarmee op passende wijze rekening te houden, bijvoorbeeld door belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren en hem te veroordelen in de vergoeding van de kosten die van de zijde van de Inspecteur zijn gemaakt. Naar het oordeel van het Hof volgt uit de omstandigheid dat het hoger beroep gegrond is reeds dat geen sprake is van misbruik van procesrecht. Het incidentele hoger beroep is ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand . Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 3 punten (hogerberoepschrift in principaal hoger beroep, verweerschrift in incidenteel hoger beroep en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 496, ofwel op € 1.488 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000, de navorderingsaanslagen vermogensbelasting over de jaren 1991, 1999 en 2000 en daarmee verband houdende beschikkingen heffingsrente;
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank in zoverre gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen over de jaren 1990 en 1998 tot en met 2000 en de desbetreffende heffingsrentebeschikkingen;
  • vernietigt de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1991;
  • vermindert de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 tot
  • vermindert de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 tot
  • vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1.488; en
  • gelast de Inspecteur het griffierecht ad € 122 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.F.C. Spek en M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 5 juli 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 juli 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.