ECLI:NL:GHARL:2016:6224

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
WAHV 200.179.937
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • M. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van administratieve sanctie wegens financiële omstandigheden en vernietiging van beslissing officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2015. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie, die een administratieve sanctie van € 230,- had opgelegd wegens het volgen van een rijstrook in strijd met een rood kruis. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de betrokkene de rijstrook niet had gevolgd, maar slechts had gekruist om een afslag te nemen, en dat de opgelegde sanctie buitenproportioneel was gezien de financiële situatie van de betrokkene.

Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet had gehandeld in overeenstemming met artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de betrokkene niet de op de zaak betrekking hebbende stukken had ontvangen voordat op het beroep werd beslist. Hierdoor werd de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep van de betrokkene gegrond verklaard. Het hof matigde de sanctie tot € 30,- op basis van de financiële omstandigheden van de betrokkene, die niet in staat werd geacht om de oorspronkelijke sanctie te voldoen.

Daarnaast werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 612,50. Het hof benadrukte dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, maar dat specifieke feiten en omstandigheden van de betrokkene aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van deze verklaring. In dit geval was er geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, maar de financiële situatie van de betrokkene rechtvaardigde wel een matiging van de sanctie.

Uitspraak

WAHV 200.179.937
29 juli 2016
CJIB 181398507
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 27 augustus 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De gemachtigde heeft op 7 juli 2016, door het hof per fax ontvangen op 8 juli 2016, nog een brief gestuurd.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 juli 2016. De betrokkene en diens gemachtigde zijn niet verschenen, wat op voorhand was aangekondigd. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. C.T. Brontsema.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert onder meer aan dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden. De gemachtigde heeft in het administratief beroepschrift verzocht om toezending van alle op het dossier betrekking hebbende stukken en haar vervolgens een nadere termijn te geven om de gronden van het beroep aan te vullen. Deze stukken heeft de gemachtigde niet ontvangen.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moeten in deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en de foto van de gedraging.
3. Uit het voorgaande volgt dat de betrokkene heeft verzocht om toezending van stukken als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Gelet hierop had de officier van justitie de betrokkene de op de zaak betrekking hebbende stukken, inhoudende het zaakoverzicht, ter beschikking moeten stellen en hem in de gelegenheid moeten stellen met behulp van deze stukken de gronden van het beroep aan te vullen. In dit verband wijst het hof op zijn arrest van 28 september 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:7246). Uit het dossier blijkt echter niet dat de officier van justitie dit heeft gedaan. De stukken zijn eerst verstrekt nadat op het administratief beroep is beslist. De officier van justitie heeft derhalve niet gehandeld in overeenstemming met artikel 7:18, vierde lid, van de Awb.
4. Dit brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Deze beslissing brengt mee dat de overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven.
5. De gemachtigde heeft voorts verzocht om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Terugwijzing naar de rechtbank is slechts mogelijk op de voet van artikel 20d, tweede lid, van de WAHV. Gelet op de tekst van dit artikellid bestaat daartoe in dit geval geen grond. Het hof ziet evenmin ruimte voor analoge toepassing van deze bepaling.
6. Vervolgens zal het hof het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking beoordelen.
7. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “rijstrook volgen in strijd met rood kruis: rijstrooksignalering”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 april 2014 om 23.15 uur op de A28 rechts te Zwolle met het voertuig met het kenteken [kenteken].
8. Ten aanzien van de sanctie voert de gemachtigde aan dat de betrokkene niet de rijstrook heeft gevolgd, doch slechts de rijstrook gekruist heeft om de afslag te kunnen nemen. De afrit was niet afgesloten. Voorts voert de gemachtigde aan dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken. De hoogte van de boete is voor de betrokkene buitenproportioneel, nu de betrokkene in slechte financiële omstandigheden verkeert.
9. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
10. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De A28 bestaat ter plaatse uit 3 rijstroken en 1 afrit. De afrit Zwolle was middels 2 kruisen afgekruist. Betrokkene reed zonder deze kruisen in acht te nemen toch de afrit Zwolle Noord op en reed deze afrit over een afstand van zeker 1500 meter af.”
11. Het betoog van de gemachtigde houdt ten aanzien van de gedraging niet meer in dan de enkele ontkenning dat de gedraging door de betrokkene zou zijn verricht. Die ontkenning is onvoldoende om het hof te doen twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant. Onder deze omstandigheden ziet het hof in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen of de gedraging is verricht. Nu uit het dossier evenmin blijkt van voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
12. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
13. De advocaat-generaal heeft in de reactie op de nadere toelichting van de gemachtigde aangegeven aanleiding te zien om - gelet op de zeer geringe financiële draagkracht van de betrokkene - de sanctie te matigen tot € 30,-.
14. Het hof acht hetgeen de gemachtigde omtrent de betrokkene zijn financiële situatie naar voren heeft gebracht voldoende aannemelijk. Deze omstandigheden brengen, naar het oordeel van het hof, mee dat de betrokkene niet in staat moet worden geacht om de opgelegde administratieve sanctie binnen afzienbare tijd, dat wil zeggen voor het moment dat hij, na het onherroepelijk worden van de sanctie, met de wettelijke verhogingen wordt geconfronteerd, geheel te voldoen. Daarom zal het hof, overeenkomstig het voorstel van de advocaat-generaal, de sanctie matigen tot € 30,-.
14. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, indienen van een hoger beroepschrift bij het hof en het indienen van een nadere toelichting bij het hof. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 612,50 (= 2,5 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze beslissing;
wijzigt de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 181398507 een administratieve sanctie is opgelegd in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt vastgesteld op € 30,-;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 612,50.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.