Uitspraak
[appellant],
Geologistiek B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
26 februari 2014 en 9 juli 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
3.Vaststaande feiten
grief IIover de datum van afgifte van de omgevingsvergunning, nu partijen daarover niet van mening verschillen.
"Naar aanleiding van ons gesprek hieronder de antwoorden pp de door u gestelde vragen:
7 februari 2011 door de gemeente [woonplaats] verstrekt.
"Met enige verbazing hebben wij uw brief ontvangen en gelezen. Op 7 februari 2013 heeft ondergetekende nog een bezoek gebracht aan de heer [appellant] . In overleg ben ik tot het voorstel gekomen om eenmalig een tegemoetkoming te doen van € 5.000,00 exclusief de wettelijk omzetbelasting.
"Aangezien de baggerspecie niet voldoet aan de achtergrondwaarden kunnen wij niet toestaan dat u de in de melding genoemde baggerspecie op locatie 7b stort. In dat opzicht kunnen wij uw melding dan ook niet accepteren.Mocht u toch overeenkomstig de gedane melding de baggerwerkzaamheden uitvoeren, dan
4.Procedure in eerste aanleg
5.Bespreking van de (overige) grieven
de grief I en IIIbetoogt. Het voor akkoord ondertekenen van de brief is geen vereiste voor de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen overeenstemming hebben bereikt en dat de tussen hen tot stand gekomen overeenkomst is vastgelegd in de brief van 5 januari 2011.
grief IVterecht voorgesteld.
"De gemeente heeft inderdaad de omgevingsvergunning verleend, maar daarmee is het tegenwoordig nog niet klaar. Er moet daarnaast - sinds 2008 - namelijk ook melding worden gedaan en die melding is tot op heden nog niet goedgekeurd. Bij het sluiten van het contract hebben wij het daar niet over gehad. wij hadden niet verwacht dat de gemeente moeilijk zou gaan doen."Nu partijen, blijkens deze verklaring, ook niet hebben gesproken over de noodzaak van goedkeuring van de melding en de gevolgen die het niet verkrijgen van goedkeuring heeft voor de verplichtingen uit de overeenkomst, heeft Geologistiek haar betoog dat de opschortende voorwaarde van goedkeuring van de melding is overeengekomen niet onderbouwd. Het hof zal dan ook aan dit betoog voorbijgaan.
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van haar vonnis heeft overwogen. Het hof neemt het daar overwogene ook over, in aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen.
Geologistiek oefent een bedrijf uit dat zich bezighoudt met de coördinatie van de afzet van baggerspecie en sluit in het kader daarvan contracten af met aanvoerders en afnemers van baggerspecie. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat Geologistiek als geen ander – het is haar ‘corebusiness’ - deskundig is op het gebied van het verwerken van baggerspecie, bekend is met de vereisten waaraan bij de verwerking moet worden voldaan en op de hoogte is van risico's indien niet aan deze vereisten wordt voldaan. Indien Geologistiek dat risico niet wil lopen, kan zij daarvoor een voorziening treffen in de (door haar opgestelde) overeenkomst met de ontvanger van de baggerspecie. Laat zij dat, om haar moverende redenen, na dan is dat risico verdisconteerd in de overeenkomst. Het gevolg daarvan is dat indien het risico zich vervolgens onverhoopt realiseert, bijvoorbeeld doordat de gemeente, anders dan Geologistiek verwacht, geen goedkeuring verleent aan een melding op grond van het BBK, Geologistiek zich jegens haar wederpartij niet op dwaling kan beroepen.
7 februari 2011 verstrekt, zodat Geologistiek kort daarna de baggerspecie zou hebben moeten leveren. Over de planning van de werkzaamheden zouden partijen overleggen, is in de brief vermeld. Op 20 februari 2013, twee jaar na het verkrijgen van de omgevingsvergunning, had
Geologistiek nog geen baggerspecie geleverd. Uit de brief van Geologistiek van
25 februari 2010 (aangehaald in rechtsoverweging 3.10) volgt dat Geologistiek [appellant] op 7 februari 2013 een voorstel had gedaan de zaak af te wikkelen tegen betaling van een bedrag van € 5.000,-. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat Geologistiek het voornemen had de baggerspecie alsnog op korte termijn te leveren en de overeengekomen vergoeding vervolgens te voldoen. Daartoe was zij, anders dan zij betoogt, ondanks de weigering van de gemeente om de melding goed te keuren, wel verplicht. Zoals hiervoor is overwogen, is de verplichting van Geologistiek niet afhankelijk van de goedkeuring van de melding.
de grieven V tot en met IXkomt [appellant] tegen dat oordeel op. Het hof zal deze grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
zou dan ook niet zonder meer € 100.000,- hebben ontvangen. Tegenover de ontvangst van dat bedrag, stond het dulden van het aanvoeren van het baggerslib op de percelen. Het staat niet ter discussie dat [appellant] na de aanvoer en de verspreiding van het slib de percelen in elk geval een jaar niet zou kunnen gebruiken voor zijn landbouwbedrijf; partijen zijn uitgegaan van een “indroogtijd” van één jaar. Bovendien diende [appellant] de percelen voor te behandelen in verband met de aanvoer van het slib (in de brief van 5 januari 2011 wordt melding gemaakt van “o.a. woelen, aanleg kaders etc.”) en na te behandelen (in de brief van 5 januari 2011 wordt dat omschreven als “o.a. frezen, egaliseren, etc.”). Bovendien moesten de percelen nadat het slib was ingedroogd weer in cultuur worden gebracht en worden geëgaliseerd en werden van [appellant] de nodige coördinerende activiteiten verwacht. Al deze kosten en werkzaamheden zijn [appellant] nu bespaard gebleven. Anders dan [appellant] betoogt, dienen deze besparingen bij de begroting van de schade in aanmerking te worden genomen en niet pas bij de vraag of sprake is van voordeelverrekening. Het gaat immers om de begroting van het door [appellant] als gevolg van de ontbinding misgelopen voordeel, en dat voordeel is de resultante van de misgelopen omzet (het bedrag van € 100.000,-) uit de ontbonden overeenkomst minus de zich niet gerealiseerde kosten en nadelen uit die overeenkomst. Stelplicht en bewijslast betreffende de omvang van de schade rusten op [appellant] en niet (zoals het geval zou zijn bij voordeelverrekening) op Geologistiek.
€ 13.565,- zijn gemoeid, stelt hij, onder verwijzing naar een offerte van een loonbedrijf. Voorts heeft hij, onder verwijzing naar een opbrengstberekening van Agrifirm, aangevoerd dat de opbrengst van de percelen € 1.350,- per hectare per jaar bedraagt.
Het zal de deskundige ook vragen of al deze werkzaamheden (en zo nee, welke werkzaamheden wel en welke niet) door een landbouwer met een bedrijf als dat van [appellant] geheel zelf kunnen worden verricht, hoeveel tijd daarmee is gemoeid, welke kosten (van machines e.d.) daarmee zijn gemoeid, wat de zelfwerkzaamheid voor gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van [appellant] .
Tevens zal het hof de deskundige om een oordeel vragen over het niet kunnen gebruiken van de percelen gedurende de periode van een jaar.