ECLI:NL:GHARL:2016:6752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
200.154.934/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij niet-nakoming van overeenkomst tot aanbrengen van baggerspecie op landbouwgrond

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, pachter van landbouwgrond, en Geologistiek B.V., die baggerspecie op de percelen van de appellant wilde aanbrengen. De partijen kwamen overeen dat Geologistiek tegen betaling slib mocht aanbrengen, maar de noodzakelijke vergunningen werden niet afgegeven, waardoor het slib niet kon worden aangebracht. De appellant vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank wees de vordering af omdat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij schade had geleden. In hoger beroep verwerpt het hof het beroep van Geologistiek op dwaling en voordeelverrekening. Het hof oordeelt dat Geologistiek tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat de appellant recht heeft op schadevergoeding. Het hof heeft behoefte aan een deskundigenbericht om de schade te begroten, en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.154.934/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/131389/HA ZA 13-374)
arrest van 23 augustus 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. van Riessen, kantoorhoudend te Gouda,
tegen
Geologistiek B.V.,
gevestigd te Nijehaske,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Geologistiek B.V.,
advocaat: mr. B.M. Vijverberg, kantoorhoudend te Diessen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
26 februari 2014 en 9 juli 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 augustus 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"dat het het gerechtshof moge behagen bij arrest te vernietigen het vonnis van9 juli 2014 gewezen door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde en opnieuw rechtdoende;
de vordering van appellant alsnog toe te wijzen met veroordeling van
geïntimeerde in de kosten van beide instanties".

3.Vaststaande feiten

3.1
Het hof ziet redenen de feiten zelfstandig vast te stellen. Het zal daartoe uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen geen grieven zijn gericht of anderszins bezwaar is gemaakt. Bij de vaststelling van de feiten heeft het hof al rekening gehouden met
grief IIover de datum van afgifte van de omgevingsvergunning, nu partijen daarover niet van mening verschillen.
3.2
[appellant] is pachter van de percelen landbouwgrond aan [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend Gemeente [woonplaats] , sectie [de percelen] (hierna: de percelen). [appellant] gebruikt de grond als grasland, om zijn koeien op te weiden.
3.3
Geologistiek, dat een bedrijf exploiteert dat zich bezighoudt met de coördinatie van de afzet van baggerspecie, heeft [appellant] in het najaar van 2010 benaderd met het verzoek of zij de percelen mocht gebruiken voor de verwerking van baggerspecie, afkomstig van baggerwerkzaamheden in waterwegen in de omgeving van de percelen. Ook eigenaren van andere percelen in de omgeving zijn door Geologistiek benaderd.
3.4
De eigenaar van de percelen heeft [appellant] in een brief van 26 november 2010 toestemming gegeven voor de ontvangst van baggerslib op de percelen, mits een schone grondverklaring wordt overgelegd.
3.5
In een e-mailbericht van 6 december 2010 heeft Geologistiek onder meer het volgende geschreven aan [appellant] :
"Naar aanleiding van ons gesprek hieronder de antwoorden pp de door u gestelde vragen:
Het vullen van het depot zal gaan met een capaciteit van circa 5000 m3 per week. Dus vanaf start zal het ca 10 weken duren om het depot te vullen.Een schone grondverklaring kan geregeld worden in de vorm van een vooraf uitgevoerd
bodemonderzoek.
De geschillenregeling kan erin.
Betaling halverwege is na gereedkomen van 25.000 m3 bagger in depot.
Minimaal 50.000m3 en het meerdere verrekenen is akkoord.
De meeste sloten zullen dicht gaan. Voor het openmaken van de sloten kunnen we een extra vergoeding opnemen van € 5.000,-."
3.6
Bij brief van 5 januari 2011 heeft Geologistiek aan [appellant] bevestigd het volgende te zijn overeengekomen met betrekking tot de verwerking op de percelen van een partij baggerspecie afkomstig uit [kanalen] en [kanalen] te [woonplaats] door Geologistiek. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
"Hieronder volgen de belangrijkste kernmerken zoals partijgegevens.Partijgegevens(…)
Materiaal: Klasse "verspreidbaar", circa 50.000 m3.(…)Aanvullende voorwaarden
(…)
- Verrekening vindt plaats op basis van ontvangst 50.000 m3 baggerspecie.
- Periode van uitvoering zal in overleg met de ontvanger (De heer [appellant] ) uitgevoerd worden.
(…)
- Melding bevoegd gezag, aanlegvergunning, watervergunning, etc. (indien van toepassing) zullen door Geologistiek BV verzorgd worden. De benodigde gegevens zullen door de ontvanger aangeleverd worden.
(…)
- Werkzaamheden worden aangevangen, met een capaciteit van 5.000 m3 per week, direct als de aanlegvergunning (omgevingsvergunning) is verstrekt door de gemeente [woonplaats] .
Tarieven en betalingsvoorwaarden
- Acceptatie van klasse "Verspreidbare" baggerspecie, voor een bedrag van € 2,00 per m3 in situ, exclusief BTW.
- Bij overschrijding van de indroogtijd van 1 jaar, na gereedkomen baggerwerkzaamheden, geldt er een extra vergoeding van € 0,50 per m3 in situ, exclusief BTW.
- Genoemd tarief inclusief voorbehandeling (o.a. woelen, aanleg kaders etc.) en afhandeling (o.a. frezen, egaliseren etc) van perceel, op eigen inzicht en beheer van eigenaar.Facturatie:(…)Eind facturatie vindt plaats op basis van ontvangst 50.000 m3 baggerspecie.(…)"
3.7
De in de brief van 5 januari 2011 vermelde omgevingsvergunning is op
7 februari 2011 door de gemeente [woonplaats] verstrekt.
3.8
Geologistiek heeft geen baggerspecie op de percelen aangebracht.
3.9
Bij brief van 20 februari 2013 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] Geologistiek gesommeerd tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van voornoemde overeenkomst, haar voor zover nodig in gebreke gesteld en aangegeven binnen 14 dagen te willen vernemen of Geologistiek haar verplichtingen uit de overeenkomst binnen vier weken zou beginnen na te komen en uiterlijk voor 1 juli 2013 af te ronden.
3.1
In reactie op deze brief heeft Geologistiek in een brief van 25 februari 2013 onder meer het volgende geschreven:
"Met enige verbazing hebben wij uw brief ontvangen en gelezen. Op 7 februari 2013 heeft ondergetekende nog een bezoek gebracht aan de heer [appellant] . In overleg ben ik tot het voorstel gekomen om eenmalig een tegemoetkoming te doen van € 5.000,00 exclusief de wettelijk omzetbelasting.
De heer [appellant] zou over het voorstel nadenken en mij voor het weekend van9/10 februari 2013 iets laten weten. Vandaar onze verbazing.
Het klopt dat wij een overeenkomst hebben afgesloten met de heer [appellant] echter door de gemeente [woonplaats] is er veel weerstand geboden op de verleende vergunning aan Geologistiek BV. Tot 2 maal toe hebben wij ons moeten verdedigen bij de Rechtbank te Den Haag. Tot op heden hebben wij nog steeds geen definitief bericht of wij ons werk formeel mogen uitvoeren. Beslissing ligt nog bij de onafhankelijke commissie, hiervan is de heer [appellant] op de hoogte. Tevens is er bij het Hoogheemraadschap van [gebied] een stop op het werk gelegd waarvan wij nog steeds niet weten of het werk wel weer opgestart gaat worden. Kortom te veel onzekerheid om de heer [appellant] van duidelijk antwoord te voorzien. Op de vraag of de heer [appellant] dan nog wel bagger zal krijgen heb ik in een antwoord hierop tegen de heer [appellant] gezegd dat wij het kunnen uitvoeren met de depots die we tot nog toe tot onze beschikking hebben.
Naar onze mening heeft de heer [appellant] nog steeds geen enkele schade ondervonden. Er is nog niets gebeurd of uitgevoerd. Wij hebben de heer [appellant] steeds op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de heer [appellant] is ook verschillende malen aanwezig geweest bij de besprekingen met de gemeente [woonplaats] . Tevens heb ik de heer [appellant] op de hoogte gesteld van het stopzetten van het werk door het Hoogheemraadschap van [gebied] ."
3.11
Nadat een eerdere door Geologistiek bij de gemeente [woonplaats] gedane "Melding besluit bodemkwaliteit" betreffende de storting van baggerspecie op de percelen door die gemeente niet was geaccepteerd, heeft Geologistiek op 19 juni 2013 een nieuwe melding gedaan betreffende 44.500 m3 baggerspecie. In een brief van 26 juni 2013 heeft de gemeente [woonplaats] naar aanleiding van deze melding onder meer het volgende aan Geologistiek geschreven:
"Aangezien de baggerspecie niet voldoet aan de achtergrondwaarden kunnen wij niet toestaan dat u de in de melding genoemde baggerspecie op locatie 7b stort. In dat opzicht kunnen wij uw melding dan ook niet accepteren.Mocht u toch overeenkomstig de gedane melding de baggerwerkzaamheden uitvoeren, dan
zullen wij niet aarzelen hier handhavend op te treden door middel van het stilleggen van de
baggerwerkzaamheden dan wel, voorzover dit aan de orde is, te gelasten de in de depots
gestorte baggerspecie te verwijderen."
3.12
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft (de advocaat van) [appellant] de overeenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op vergoeding van de door [appellant] geleden schade.

4.Procedure in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft Geologistiek gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van € 100.000,- te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en (buitengerechtelijke) kosten. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden vanwege de toerekenbare tekortkoming van Geologistiek en nu aanspraak heeft op schadevergoeding, bestaande uit de misgelopen vergoeding.
4.2
Nadat Geologistiek verweer had gevoerd en een comparitie van partijen was gehouden, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 9 juli 2014 verschillende verweren van Geologistiek verworpen, maar de vordering toch afgewezen, kort gezegd omdat [appellant] onvoldoende had onderbouwd schade te hebben geleden.

5.Bespreking van de (overige) grieven

5.1
De grieven van [appellant] betreffen vooral het oordeel van de rechtbank dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd schade te hebben geleden. Indien de grieven slagen, zal het hof op grond van de devolutieve werking van het appel ook de in eerste aanleg aangevoerde en niet prijsgegeven verweren van Geologistiek die door de rechtbank onbehandeld zijn gelaten of zijn verworpen dienen te beoordelen, tezamen met de in appel voor het eerst opgeworpen verweren. Het komt het hof praktisch voor om deze verweren eerst te bespreken. Voor zover een verweer raakt aan een door [appellant] opgeworpen grief over een ander onderwerp dan de schade, zal het hof deze grief bij de bespreking van het desbetreffende verweer aan de orde stellen.
5.2
Het meest verstrekkende verweer van Geologistiek is dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Geologistiek voert in dat verband aan dat merkwaardig is dat [appellant] de brief van 5 januari 2011 (aangehaald in rechtsoverweging 3.6) niet voor akkoord heeft ondertekend. Het hof passeert dit verweer. Het staat vast dat partijen hebben onderhandeld over een overeenkomst, waarbij Geologistiek tegen een vergoeding baggerspecie zou storten op de percelen. In de brief van 5 januari 2011 worden door Geologistiek de dienaangaande gemaakte afspraken bevestigd. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] nadien op enig moment heeft aangegeven dat de in de brief bevestigde afspraken niet zijn overeengekomen. Integendeel, [appellant] heeft zich op de inhoud van de brief beroepen. Geologistiek zelf heeft in haar brief van 25 februari 2013 (aangehaald in rechtsoverweging 3.10) geschreven dat partijen een overeenkomst hebben gesloten. Onder deze omstandigheden heeft Geologistiek haar betoog dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, volstrekt onvoldoende onderbouwd. In het midden kan blijven of [appellant] de brief van 5 januari 2011 voor akkoord heeft ondertekend, zoals hij met
de grief I en IIIbetoogt. Het voor akkoord ondertekenen van de brief is geen vereiste voor de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen overeenstemming hebben bereikt en dat de tussen hen tot stand gekomen overeenkomst is vastgelegd in de brief van 5 januari 2011.
5.3
Voor zover Geologistiek betoogt dat het ontbreken van toestemming van de eigenaar van de percelen aan het bestaan van de overeenkomst in de weg staat, ontbeert dat betoog feitelijke grondslag, nu de eigenaar gelet op de in rechtsoverweging 3.4 weergegeven brief van de eigenaar wel toestemming heeft gegeven. In zoverre is
grief IVterecht voorgesteld.
5.4
Volgens Geologistiek hadden partijen geen overeenstemming over de minimale hoeveelheid baggerspecie en is om die reden geen overeenkomst tussen hen tot stand gekomen. Geologistiek wilde zich niet vastleggen op een minimale hoeveelheid, terwijl dit voor [appellant] juist een breekpunt was, aldus Geologistiek. Het hof volgt Geologistiek niet in dit betoog. In de meergenoemde brief van 5 januari 2011 heeft Geologistiek vastgelegd wat partijen volgens haar zijn overeengekomen. Indien partijen over de uitleg van (aspecten van) deze overeenkomst van mening verschillen, betekent dat nog niet dat tussen hen geen overeenkomst tot stand is gekomen, maar dient de overeenkomst te worden uitgelegd.
5.5
In de brief van 5 januari 2011 is onder partijgegevens vermeld dat de overeenkomst betrekking heeft op ongeveer 50.000 m3 verspreidbare baggerspecie. In de aanvullende voorwaarden is vermeld dat verrekening plaatsvindt na ontvangst van 50.000 m3 baggerspecie, terwijl in het kader van de facturering is vermeld dat de eindfactuur plaatsvindt op basis van 50.000 m3 baggerspecie. Deze vermeldingen wijzen er op dat, zoals [appellant] stelt, de overeenkomst inhoudt dat Geologistiek in elk geval 50.000 m3 baggerspecie zou aanvoeren. Bovendien is aan de brief van 5 januari 2011 een e-mailbericht van Geologistiek 6 december 2010 voorafgegaan (aangehaald in rechtsoverweging 3.5), waarin in antwoord op een vraag van [appellant] is aangegeven dat minimaal 50.000 m3 zal worden geleverd en dat het meerdere zal worden verrekend. In het licht van deze passages uit de brief van 5 januari 2011, waarin Geologistiek zelf de gemaakte afspraken heeft vastgelegd en het e-mailbericht van 6 december 2010, waarin Geologistiek vermeldt dat zij akkoord gaat met "minimaal 50.000" heeft Geologistiek de stelling van [appellant] dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat Geologistiek minimaal 50.000 m3 baggerspecie zou aanbrengen op de percelen onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.6
Geologistiek heeft vervolgens aangevoerd dat de overeenkomst haar niet (onvoorwaardelijk) verplicht tot het leveren van baggerspecie. Zij is daartoe slechts gehouden als uit de baggerwerkzaamheden voldoende baggerspecie vrijkomt en als de vereiste vergunning en goedkeuring door de gemeente wordt verstrekt. Er was volgens Geologistiek slechts sprake van een verplichting onder opschortende voorwaarde of, zo begrijpt het hof de niet altijd duidelijke stellingen van Geologistiek, een inspanningsverplichting.
5.7
Het hof stelt vast dat in de brief van 5 januari 2011 geen melding wordt gemaakt van het goedkeuren door de gemeente van een melding besluit bodemkwaliteit. Wel is bepaald dat de werkzaamheden pas zullen beginnen na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De brief biedt dan ook geen enkel aanknopingspunt voor het betoog van Geologistiek dat partijen de opschortende voorwaarde van een goedgekeurde melding zijn overeengekomen. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de heer [directeur] , de directeur van Geologistiek, daarover verklaard:
"De gemeente heeft inderdaad de omgevingsvergunning verleend, maar daarmee is het tegenwoordig nog niet klaar. Er moet daarnaast - sinds 2008 - namelijk ook melding worden gedaan en die melding is tot op heden nog niet goedgekeurd. Bij het sluiten van het contract hebben wij het daar niet over gehad. wij hadden niet verwacht dat de gemeente moeilijk zou gaan doen."Nu partijen, blijkens deze verklaring, ook niet hebben gesproken over de noodzaak van goedkeuring van de melding en de gevolgen die het niet verkrijgen van goedkeuring heeft voor de verplichtingen uit de overeenkomst, heeft Geologistiek haar betoog dat de opschortende voorwaarde van goedkeuring van de melding is overeengekomen niet onderbouwd. Het hof zal dan ook aan dit betoog voorbijgaan.
5.8
Voor de stelling van Geologistiek over het karakter van de verplichting tot het aanbrengen van baggerspecie als een inspanningsverplichting geldt, mutatis mutandis, wat geldt voor het betoog betreffende de opschortende voorwaarde. Geologistiek heeft deze stelling, waarvoor de brief van 5 januari 2010 geen aanknopingspunten biedt en waarvan gesteld of gebleken is dat partijen daarover hebben gesproken, onvoldoende onderbouwd.
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van haar vonnis heeft overwogen. Het hof neemt het daar overwogene ook over, in aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen.
5.9
De slotsom is dat Geologistiek het betoog van [appellant] onvoldoende heeft weersproken, dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan, die de onvoorwaardelijke verplichting van Geologistiek inhield om 50.000 m3 baggerspecie aan te brengen op de percelen en dat Geologistiek met dat aanbrengen zou beginnen direct na afgifte van de omgevingsvergunning.
5.1
Geologistiek heeft zich in hoger beroep (voor het eerst onmiskenbaar) op dwaling beroepen en heeft om die reden een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Volgens haar zijn beide partijen bij het aangaan van de overeenkomst uitgegaan van de onjuiste voorstelling van zaken, dat het bagger en de percelen voldeden aan de vereisten van het Besluit Bodem Kwaliteit (BBK). Dat blijkt niet het geval te zijn, nu de bagger niet aan de kwaliteitseisen voldeed en de percelen niet voldeden aan de omschrijving van het begrip 'aangrenzende percelen' van artikel 35 onder f BBK, aldus Geologistiek. Dat ook [appellant] daarvan uitging, blijkt volgens Geologistiek uit de hiervoor reeds aangehaalde brief van de eigenaar van de percelen, waarin toestemming wordt verleend tot het ontvangen van baggerspecie op de percelen wanneer een schone grondverklaring wordt afgegeven.
5.11
Het hof verwerpt het beroep op dwaling. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat beide partijen (ten onrechte) meenden dat de baggerspecie aan de daaraan op grond van het BBK te stellen eisen voldeed en zij in zoverre een verkeerde voorstelling van zaken hadden bij het aangaan van de overeenkomst, behoort deze dwaling voor rekening van Geologistiek te blijven. Daartoe is het volgende redengevend.
Geologistiek oefent een bedrijf uit dat zich bezighoudt met de coördinatie van de afzet van baggerspecie en sluit in het kader daarvan contracten af met aanvoerders en afnemers van baggerspecie. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat Geologistiek als geen ander – het is haar ‘corebusiness’ - deskundig is op het gebied van het verwerken van baggerspecie, bekend is met de vereisten waaraan bij de verwerking moet worden voldaan en op de hoogte is van risico's indien niet aan deze vereisten wordt voldaan. Indien Geologistiek dat risico niet wil lopen, kan zij daarvoor een voorziening treffen in de (door haar opgestelde) overeenkomst met de ontvanger van de baggerspecie. Laat zij dat, om haar moverende redenen, na dan is dat risico verdisconteerd in de overeenkomst. Het gevolg daarvan is dat indien het risico zich vervolgens onverhoopt realiseert, bijvoorbeeld doordat de gemeente, anders dan Geologistiek verwacht, geen goedkeuring verleent aan een melding op grond van het BBK, Geologistiek zich jegens haar wederpartij niet op dwaling kan beroepen.
5.12
Geologistiek heeft ook nog een andere omstandigheid aan haar beroep op dwaling ten grondslag gelegd. Zij heeft gesteld dat indien [appellant] , zoals hij stelt, geen kosten zou maken voor de verwerking van de baggerspecie hij haar, Geologistiek, onjuiste informatie heeft verstrekt. Als Geologistiek dat zou hebben geweten, zou zij niet hebben aangeboden een bedrag van € 2,00 per m3 baggerspecie te vergoeden.
5.13
Het hof verwerpt ook dit betoog. Het stelt vast dat al in het eerste voorstel van Geologistiek tot het aangaan van een overeenkomst melding wordt gemaakt van een prijs van € 2,00 per m3 baggerspecie. Gesteld noch gebleken is dat dit bedrag afwijkt van de bedragen die Geologistiek pleegt te vergoeden en dat op grond van de door [appellant] verstrekte informatie een hoger bedrag is overeengekomen. Dat Geologistiek, als specialist op het gebied van het verwerken van baggerspecie, haar prijs in belangrijke mate zou baseren op informatie van de ontvanger van de baggerspecie omtrent door die ontvanger te maken kosten, acht het hof niet plausibel.
5.14
Geologistiek merkt ook nog op dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de goede zeden of openbare orde. Geologistiek heeft deze stelling niet uitgewerkt, hetgeen wel van haar verwacht mocht worden, nu de stelling bepaald niet voor de hand ligt. Het hof gaat dan ook aan deze stelling voorbij.
5.15
De slotsom is dat de overeenkomst niet nietig of vernietigbaar is.
5.16
Volgens Geologistiek was zij niet gehouden de baggerspecie te leveren toen zij daartoe op 20 februari 2013 namens [appellant] werd gesommeerd. Het hof volgt Geologistiek niet in dit betoog. Partijen zijn blijkens de brief van 5 februari 2011 overeengekomen dat met de werkzaamheden zal worden begonnen "direct als de aanlegvergunning (omgevingsvergunning) is verstrekt". De omgevingsvergunning is op
7 februari 2011 verstrekt, zodat Geologistiek kort daarna de baggerspecie zou hebben moeten leveren. Over de planning van de werkzaamheden zouden partijen overleggen, is in de brief vermeld. Op 20 februari 2013, twee jaar na het verkrijgen van de omgevingsvergunning, had
Geologistiek nog geen baggerspecie geleverd. Uit de brief van Geologistiek van
25 februari 2010 (aangehaald in rechtsoverweging 3.10) volgt dat Geologistiek [appellant] op 7 februari 2013 een voorstel had gedaan de zaak af te wikkelen tegen betaling van een bedrag van € 5.000,-. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat Geologistiek het voornemen had de baggerspecie alsnog op korte termijn te leveren en de overeengekomen vergoeding vervolgens te voldoen. Daartoe was zij, anders dan zij betoogt, ondanks de weigering van de gemeente om de melding goed te keuren, wel verplicht. Zoals hiervoor is overwogen, is de verplichting van Geologistiek niet afhankelijk van de goedkeuring van de melding.
5.17
[appellant] kon Geologistiek op 20 februari 2013 dan ook in gebreke stellen, zoals hij ook heeft gedaan. Toen Geologistiek binnen de haar gestelde termijn niet nakwam, verkeerde zij in verzuim en kon [appellant] de overeenkomst (daargelaten of van tijdelijke of blijvende onmogelijkheid sprake was, in elk geval) rechtsgeldig ontbinden, zoals hij met de brief van zijn advocaat van 5 augustus 2013 heeft gedaan. De stelling van Geologistiek dat [appellant] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, faalt dan ook.
5.18
Ook het door Geologistiek gedane beroep op rechtsverwerking faalt op de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 aangevoerde gronden, die het hof tot de zijne maakt. Het hof voegt daar nog aan toe dat Geologistiek zelf pas op 7 februari 2013 een einde heeft gemaakt aan de tot dan toe bestaande situatie, waarin onduidelijk was of en wanneer zij nog baggerspecie zou gaan leveren, door [appellant] toen een aanbod tot het afwikkelen van de overeenkomst te doen. Onder deze omstandigheden kan Geologistiek er redelijkerwijs [appellant] geen verwijt van maken dat hij gewacht heeft om Geologistiek 'voor het blok te zetten'.
5.19
Nu Geologistiek is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en deze tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, is Geologistiek verplicht aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dat is ook de grondslag van de vordering van [appellant] , die door de rechtbank - onbestreden door [appellant] - is opgevat als een vordering op grond van artikel 6:277 BW.
5.2
Volgens Geologistiek kan de tekortkoming haar niet worden toegerekend, omdat sprake is van overmacht. Het is niet aan haar te wijten, en het was ook niet voorzienbaar, dat de gemeente de melding niet zou goedkeuren, aldus Geologistiek. Indien sprake is van overmacht, heeft [appellant] slechts aanspraak op vergoeding van zijn ontbindingsschade voor zover Geologistiek door haar tekortkoming een voordeel geniet en tot het bedrag van dat voordeel (artikel 6:277 lid 2 BW), zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het beroep op overmacht niet slaagt. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
5.21
De slotsom is dat [appellant] aanspraak heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Zoals de rechtbank heeft overwogen, en door [appellant] ook niet wordt bestreden, wordt deze schade begroot door vergelijking van twee vermogenssituaties: enerzijds de hypothetische situatie waarin [appellant] zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin [appellant] na ontbinding van de overeenkomst verkeert (vgl. Hoge Raad 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:BI3402). Volgens de rechtbank heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij bij dat uitgangspunt schade heeft geleden. Met
de grieven V tot en met IXkomt [appellant] tegen dat oordeel op. Het hof zal deze grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
5.22
In de hypothetische situatie dat Geologistiek de overeenkomst onberispelijk zou zijn nagekomen, zou Geologistiek enerzijds 50.000 m3 baggerslib hebben aangevoerd naar de percelen en [appellant] zou anderzijds € 100.000,- van Geologistiek hebben ontvangen.
zou dan ook niet zonder meer € 100.000,- hebben ontvangen. Tegenover de ontvangst van dat bedrag, stond het dulden van het aanvoeren van het baggerslib op de percelen. Het staat niet ter discussie dat [appellant] na de aanvoer en de verspreiding van het slib de percelen in elk geval een jaar niet zou kunnen gebruiken voor zijn landbouwbedrijf; partijen zijn uitgegaan van een “indroogtijd” van één jaar. Bovendien diende [appellant] de percelen voor te behandelen in verband met de aanvoer van het slib (in de brief van 5 januari 2011 wordt melding gemaakt van “o.a. woelen, aanleg kaders etc.”) en na te behandelen (in de brief van 5 januari 2011 wordt dat omschreven als “o.a. frezen, egaliseren, etc.”). Bovendien moesten de percelen nadat het slib was ingedroogd weer in cultuur worden gebracht en worden geëgaliseerd en werden van [appellant] de nodige coördinerende activiteiten verwacht. Al deze kosten en werkzaamheden zijn [appellant] nu bespaard gebleven. Anders dan [appellant] betoogt, dienen deze besparingen bij de begroting van de schade in aanmerking te worden genomen en niet pas bij de vraag of sprake is van voordeelverrekening. Het gaat immers om de begroting van het door [appellant] als gevolg van de ontbinding misgelopen voordeel, en dat voordeel is de resultante van de misgelopen omzet (het bedrag van € 100.000,-) uit de ontbonden overeenkomst minus de zich niet gerealiseerde kosten en nadelen uit die overeenkomst. Stelplicht en bewijslast betreffende de omvang van de schade rusten op [appellant] en niet (zoals het geval zou zijn bij voordeelverrekening) op Geologistiek.
5.23
[appellant] heeft betoogd dat hij de genoemde werkzaamheden zelf zou hebben verricht. Indien hij ze aan een derde zou hebben uitbesteed, zou daarmee een bedrag van
€ 13.565,- zijn gemoeid, stelt hij, onder verwijzing naar een offerte van een loonbedrijf. Voorts heeft hij, onder verwijzing naar een opbrengstberekening van Agrifirm, aangevoerd dat de opbrengst van de percelen € 1.350,- per hectare per jaar bedraagt.
5.24
Geologistiek heeft deze stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist. Zij heeft zich daarnaast op voordeelverrekening beroepen, omdat [appellant] de percelen nu in de jaren 2011 tot 2013 enkele jaren zelf heeft kunnen gebruiken.
5.25
Het hof verwerpt het beroep op voordeelverrekening. Indien Geologistiek in 2013, na de ingebrekestelling, alsnog zou zijn nagekomen, zou [appellant] de percelen tot op dat moment ook hebben kunnen gebruiken. Van een opgekomen voordeel is dan ook geen sprake. Met het niet kunnen gebruiken van de percelen gedurende de periode dat het baggerslib moet indrogen, wordt bij de begroting van de schade al rekening gehouden.
5.26
Het hof is niet in staat om de schade van [appellant] zelf te begroten. Het hof heeft behoefte aan voorlichting door een deskundige op het gebied van de (economische aspecten van de) bedrijfsvoering van landbouwbedrijven, bijvoorbeeld een landbouweconoom.
5.27
Het hof is voornemens de deskundige te vragen wat de kosten zijn (prijspeil 2013 / 2014) van het door een derde laten verrichten van de werkzaamheden in verband met het voorbereiden en nabehandelen van de ontvangst van baggerslib en met het weer in cultuur brengen en inzaaien van de percelen.
Het zal de deskundige ook vragen of al deze werkzaamheden (en zo nee, welke werkzaamheden wel en welke niet) door een landbouwer met een bedrijf als dat van [appellant] geheel zelf kunnen worden verricht, hoeveel tijd daarmee is gemoeid, welke kosten (van machines e.d.) daarmee zijn gemoeid, wat de zelfwerkzaamheid voor gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van [appellant] .
Tevens zal het hof de deskundige om een oordeel vragen over het niet kunnen gebruiken van de percelen gedurende de periode van een jaar.
5.28
Het zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraagstelling, aantal en persoon van de deskundige(n) - het hof heeft een voorkeur voor één deskundige - en het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht. Het verdient de voorkeur wanneer partijen met een gezamenlijke voordracht komen.
5.29
Nu het hof op een groot aantal geschilpunten heeft beslist, maar voor de beslissing op het laatste geschilpunt een deskundigenbericht noodzakelijk is, kan het hof zich voorstellen dat partijen opnieuw een minnelijke regeling willen beproeven. Indien beide partijen dat wensen en die wens in hun akte verwoorden, is het hof bereid een comparitie van partijen te gelasten voor het beproeven van een minnelijke regeling.

6.De beslissingHet gerechtshof:alvorens nader te beslissen:verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 september 2016voor akte uitlating deskundigenbericht / uitlating comparitie door beide partijen;houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. W. Breemhaar en mr. L. Groefsema en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 augustus 2016.