ECLI:NL:GHARL:2016:6913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.122.057/01 en 200.122.164/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van de voormalige echtelijke woning en de waardering daarvan in het kader van de echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toedeling van de voormalige echtelijke woning en de waardering daarvan in het kader van een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het hoger beroep, en de man, verweerder in het hoger beroep, zijn betrokken bij een geschil over de verdeling van de gemeenschap van goederen na hun scheiding. Het hof heeft eerder op 11 augustus 2015 een tussenbeschikking gegeven waarin het partijen de gelegenheid bood om informatie te verstrekken over de verkoop van de woning en andere relevante zaken. De man had de woning aan derden verkocht voor een lagere prijs dan eerder vastgesteld door de rechtbank, wat leidde tot een discussie over de waardering van de woning en de peildatum voor deze waardering. Het hof heeft geoordeeld dat de toedeling van de woning aan de man bij beschikking van 12 november 2012 vaststaat en dat de waarde van de woning op die datum € 232.000,- bedraagt. De man heeft geprobeerd om de toedeling en de waardering van de woning opnieuw ter discussie te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet ontvankelijk is in zijn grieven. De beslissing van de rechtbank is in grote lijnen bekrachtigd, met enkele aanpassingen in de verdeling van de activa en passiva. De man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.080,74 aan de vrouw, alsmede een gebruiksvergoeding en een bedrag ter zake van het Ohra-krediet. De vrouw is verantwoordelijk voor haar eigen schulden, waaronder een schuld aan de Sociale Dienst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.057/01 en 200.122.164/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, 184849/ FA RK 11-1595)
beschikking van de familiekamer van 21 juli 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.057,
verweerster in het principaal hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.164,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.164,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Vosmeijer, kantoorhoudend te Amstelveen.
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.057,
verzoeker in het principaal hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.164,
verweerder in het incidenteel hoger beroep in de zaak met nummer 200.122.164,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 11 augustus 2015 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof zijn nadien binnengekomen:
- een journaalbericht van 21 september 2015 van mr. Erven met bijlagen;
- een journaalbericht van 21 september 2015 van mr. Vosmeijer met bijlagen;
- een journaalbericht van 5 oktober 2015 van mr. Vosmeijer met bijlagen;
- een journaalbericht van 6 oktober 2015 van mr. Erven met bijlagen.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van 27 maart 2014 en 11 augustus 2015, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de tussenbeschikking van 11 augustus 2015 heeft het hof partijen onder meer gelegenheid gegeven om het hof nader te informeren over i) de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat] te [C] , ii) de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden verbonden aan de voormalige woning en iii) een aantal bankrekeningen van de vrouw.
de woning te [C]
2.3
Ten aanzien van de woning aan de [a-straat] te [C] heeft het hof in zijn beschikking van 11 augustus 2015 overwogen dat partijen de beslissing van de rechtbank om de woning toe te delen aan de man in hoger beroep niet aan de orde hebben gesteld. Het hof heeft op basis hiervan beslist dat de datum van die beslissing, 16 november 2012, heeft te gelden als datum van verdeling van de woning en daarmee - bij gebrek aan overeenstemming over een andere datum dan wel een andere datum uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid - de datum van waardering van die woning. Het hof heeft de waarde van de woning op die datum vastgesteld - behoudens nader te blijken afspraken tussen partijen - op € 232.000,- zijnde het gemiddelde van de over de jaren 2011 en 2012 bekende woz-waarden en de schatting van de makelaar van de man van begin 2013.
2.4
Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om het hof nader te informeren omtrent de al dan niet plaatsgevonden verkoop van de woning en de (mogelijk) in dat kader met het oog op de verdeling tussen partijen gemaakte afspraken.
2.5
Uit de door de man en de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de woning aan de [a-straat] te [C] op 15 december 2014 door de man is geleverd aan derden voor een koopprijs van € 210.000,-. De vrouw heeft hieraan op basis van het vonnis van 3 december 2014 van de voorzieningenrechter in kort geding haar medewerking verleend. Eveneens is duidelijk geworden dat partijen bij gelegenheid van deze verkoop en levering geen nadere afspraken hebben gemaakt over de verdeling van (de opbrengst van) de woning.
2.6
De man stelt in de kern genomen dat in kader van de verdeling thans moet worden uitgegaan van de inmiddels plaatsgevonden verkoop (en levering) van de woning waarbij de netto opbrengst - een bedrag van € 538,40 dat bij de notaris is depot staat - bij helfte moet worden verdeeld. Hij betoogt dat de datum van levering tot uitgangspunt moet worden genomen als datum van verdeling en/of als datum van waardering van de woning.
2.7
Het hof stelt voorop dat het voorbehoud van het hof in rechtsoverweging 2.7 van zijn beschikking betrekking heeft gehad op mogelijke afspraken tussen partijen bij de verkoop van de woning in afwijking van het juridische kader, en niet tot doel heeft gehad om aan te geven dat de beslissing van het hof - omtrent de verdeling dan wel de waarde - slechts een voorlopige is geweest, afhankelijk van de verkoop en uitsluitend gegeven voor het geval van verkoop geen sprake zou zijn. De beslissingen zijn voorlopig geweest, afhankelijk van de verkoop en uitsluitend gegeven voor het geval door partijen geen nadere afspraken zouden zijn gemaakt.
2.8
Als eerste punt is aan de orde dat de man - als gevolg van de verkoop van de woning en/of het daaraan voorafgaand te koop zetten van de woning - kennelijk alsnog heeft willen opkomen tegen de beslissing van de rechtbank om de woning aan hem toe te delen en in die zin tegen de verdeling van de woning door de rechtbank. Hierbij dient als eerste vraag beantwoord te worden of de man kan worden ontvangen in zijn grieven en/of verzoeken op dit punt.
2.9
Ingevolge artikel 283 Rv in verbinding met artikel 130 Rv - welke artikelen zijn geschreven voor de procedure in eerste aanleg en in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de procedure in hoger beroep - is de man, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gewezen, in beginsel bevoegd om zijn verzoek of de (feitelijke of juridische) gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. In hoger beroep betreft het echter geen tot aan het eindarrest uit te oefenen (door de eisen van een goede procesorde begrensde) bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak wordt artikel 130 Rv in hoger beroep uitgelegd overeenkomstig de eisen van het grievenstelsel en dient een eiswijziging derhalve in beginsel te geschieden bij het beroepschrift (door appellant) of het verweerschrift (door geïntimeerde).
2.1
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in beginsel strakke regel dat de rechter - behoudens ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij - geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd ná de door de wet daartoe aangewezen gelegenheid, in het principaal beroep bij het beroepschrift en in het incidenteel beroep bij het verweerschrift. De aard van het geschil kan echter een uitzondering rechtvaardigen, welke uitzondering in de rechtspraak is en wordt aangenomen voor onder meer geschillen betreffende een uitkering tot levensonderhoud en een omgangsregeling.
2.11
Vast staat dat de vrouw bezwaar heeft gemaakt tegen de eerst op 17 september 2015 kenbaar gemaakte grief van de man tegen de beslissing omtrent de verdeling van de woning, zodat van een ondubbelzinnig instemmen geen sprake is. Evenmin is naar het oordeel van het hof aanleiding voor een uitzondering op basis van de aard van het geschil. De aard van het geschil waardoor een uitzondering gerechtvaardigd wordt geacht, wordt vooral daardoor bepaald dat de rechterlijke uitspraak ter zake een onderhoudsbijdrage en/of de omgang in beginsel vatbaar is voor wijziging, voor wat betreft de onderhoudsbijdrage zelfs met terugwerkende kracht. Voor partijen bij zodanig geschil is van belang dat de beslissing is gebaseerd op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde feiten en omstandigheden (ter voorkoming van een opvolgende procedure). Een dergelijke situatie is hier echter niet aan de orde. In het licht van de redengeving voor een uitzondering, ziet het hof geen aanleiding om voor een geschil als de onderhavige, de verdeling van een ontbonden gemeenschap, ook een uitzondering op de hiervoor genoemde twee-conclusie regel aan te nemen.
2.12
Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief of een verandering of vermeerdering van eis ná het tijdstip van het beroepschrift of verweerschrift toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst ná dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
2.13
De verkoop van de woning is eerst duidelijk geworden ná de beschikking van het hof van 11 augustus 2015 waardoor op dat punt sprake is van ná die beschikking gebleken feiten en omstandigheden. Daarmee ligt de vraag voor of de grieven van de man gericht tegen de toedeling van de echtelijke woning aan hem, in het licht van de hiervoor genoemde uitzondering, alsnog in de beoordeling van het hoger beroep betrokken dienen te worden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Geen van partijen - in het bijzonder niet de man - heeft de toedeling van de woning aan de man op 12 november 2012 en de daarmee vastgestelde verdeling in hoger beroep ter discussie gesteld. De discussie tussen partijen in hoger beroep betrof slechts de waarde van de woning en in dat kader de peildatum van waardering. De man heeft in de loop van 2013 de voormalige echtelijke woning op eigen initiatief verlaten, waarbij hij de lasten verbonden aan de woning heeft doorbetaald, en is verhuisd naar Friesland. Gesteld noch gebleken is aan dat deze verhuizing andere dan de man persoonlijk betreffende motieven en/of omstandigheden ten grondslag hebben gelegen. Het hof heeft aldus de indruk gekregen dat de man op het moment van de beschikking van de rechtbank zich kon vinden in toedeling van de woning aan hem (zoals door hem in eerste aanleg ook was verzocht), maar naderhand van gedachten is veranderd. Een dergelijke latere afweging en de mogelijk nadelige gevolgen daarvan dienen in beginsel voor zijn rekening en risico te blijven. Hieraan doet niet af dat de man na zijn verhuizing zijn wens tot verkoop van de voormalige echtelijke woning eerder aan de vrouw heeft kenbaar gemaakt terwijl evenmin van belang is dat zij daaraan niet heeft willen meewerken.
2.14
Het vorenstaande betekent dat de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man en daarmee de verdeling van de woning niet in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voorligt dan wel is komen te liggen. De toedeling van de woning aan de man bij beschikking van 12 november 2012 staat daarmee vast. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen.
2.15
Ook heeft de man - als gevolg van de verkoop van de woning of het daaraan voorafgaand te koop zetten van de woning - kennelijk wederom de waarde van de woning en de peildatum van waardering aan de orde gesteld. Het hof heeft hierop in zijn beschikking van 11 augustus 2015 reeds beslist en dient thans dan ook te beoordelen of er aanleiding is om terug te komen op de reeds eerdere gegeven (eind)beslissing die voor het hof in beginsel bindend is.
2.16
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust of een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
2.17
Het hof ziet evenwel, anders dan de man, in de verkoop en levering van de woning aan een derde en de daarbij overgekomen verkoopprijs, geen aanleiding om terug te komen op zijn beslissingen omtrent de peildatum van waardering van de woning (12 november 2012) en de waarde van de woning op die datum (€ 232.000,-). Uitgaande van de onaantastbaarheid van de verdeling van de woning op 12 november 2012 staat in beginsel deze datum ook als peildatum van waardering van de woning vast. Er is nog immer geen overeenstemming tussen partijen omtrent een andere waarderingspeildatum terwijl evenmin voldoende omstandigheden zijn gesteld en gebleken die meebrengen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans van een andere datum moet worden uitgegaan. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.13 is overwogen en herhaalt dat de indruk is gekregen dat de man op het moment van de beschikking van de rechtbank zich kon vinden in toedeling van de woning aan hem (zoals door hem in eerste aanleg ook was verzocht), maar naderhand van gedachten is veranderd. Een dergelijke latere afweging dient in beginsel voor zijn rekening en risico te blijven en kan niet leiden tot een andere peildatum voor de waardering van de woning. Het hof merkt hierbij tot slot op dat ook wanneer wordt aangenomen dat de woning ten tijde van de verkoop dan wel levering op 14 december 2014 aan derden een waarde had van € 210.000,- daarmee niet aannemelijk is geworden dat deze woning ook op 12 november 2012 een dergelijke waarde heeft gehad althans een lagere waarde dan € 232.000,-.
2.18
Het vorenstaande betekent dat het hof zal handhaven: de toedeling van de woning aan de man als onbestreden beslissing van de rechtbank alsmede, beslissende in hoger beroep, de datum van waardering van deze woning en de door het hof vastgestelde waarde van € 232.000,- op die datum. Wat betreft de schulden ter zake van de woning zal het hof voorts (blijven) uitgaan van een aflossingsvrije hypotheek van € 165.000,- en een spaarhypotheek van € 41.000,- zijnde de schulden naar de datum van ontbinding van het huwelijk.
de kapitaalverzekering
2.19
Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van de polis van Nationale Nederlanden uit te gaan van een andere waarde dan de economische waarde per datum van verdeling, zijnde de datum van de beschikking van het rechtbank, 12 november 2012. Het verzoek van de man op dit punt behoeft procedureel noch inhoudelijk een nadere bespreking.
2.2
Wat betreft de waarde op 12 november 2012 heeft de man volstaan met een mailbericht van Nationale Nederlanden van 1 oktober 2015 waarin de afkoopwaarde op 12 november 2012 is gesteld op € 7.985,-. De man heeft geen informatie verstrekt over de in de polis opgebouwde economische waarde welke waarde volgens het hof, zoals eerder overwogen in rechtsoverweging 2.11, tussen partijen verdeeld dient te worden. Het had op de weg van de man gelegen om hierover nadere specifieke stukken in het geding te brengen. Bij gebreke hiervan en ervan uitgaand dat afkoop van een polis met enige kosten gepaard zal gaan (bij de verzekeraar) welke in mindering zullen komen van het uit te keren bedrag, zal het hof de in de polis opgebouwde waarde in redelijkheid vaststellen op € 8.500,-.
de bankrekeningen
2.21
De vrouw heeft bij journaalbericht van 21 september 2015 de ontbrekende afschriften van haar bankrekeningen overgelegd: [00000] , [00001] en [00002] . Hieruit blijkt een negatief saldo van totaal € 932,77. De vrouw heeft verzocht dit debetsaldo in de verdeling te betrekken en de man heeft zich hiertegen niet verzet. Het hof zal daarom rekening houden met deze schulden.
het Ohra krediet
2.22
Naar aanleiding van het eigenmachtig handelen van de man om in februari 2013 de helft van het Ohra krediet in te lossen en het resterende deel als eigen schuld van de vrouw te laten voortbestaan, heeft het hof overwogen dat de man gehouden is om aan de vrouw te vergoeden het hoogste van de volgende bedragen: ofwel de helft van het verschil tussen de kredietlimiet van € 13.000, en het saldo van het krediet ten tijde van de beschikking van 11 augustus 2015 ofwel de helft van het verschil tussen de kredietlimiet en het saldo dat is opgenomen in de brief van 23 januari 2013.
2.23
De man heeft deze beslissing van het hof opnieuw ter discussie gesteld waarbij hij nader uitleg heeft gegeven over, kort gezegd, zijn beweegredenen om de helft van het krediet, overeenkomende met zijn aandeel in de draagplicht, te betalen aan de kredietmaatschappij met ontslag uit de hoofdelijkheid voor de andere helft. Deze redenen brengen het hof echter niet tot een herbeoordeling van zijn eerdere bindende eindbeslissing ten aanzien van het krediet. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die noopt tot een heroverweging van die eindbeslissing als bedoeld in rechtsoverweging 2.16.
2.24
Uit de brief van 23 januari 2013 blijkt een saldo van € 14.076,09 terwijl uit de brief van 15 oktober 2014 (bijlage 3 bij de brief van 18 september 2015 van de vrouw) een saldo blijkt van € 16.713,-. Bij gebreke van informatie omtrent het openstaande saldo per 11 augustus 2015 zal het hof van laatstgenoemd bedrag uitgaan.
2.25
Uitgaande van de beslissing van het hof dient te man aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 1.856,50 zijnde de helft van het bedrag van € 3.713,- (het verschil tussen € 13.000,- en laatstgenoemd bedrag van € 16.713,-).
conclusie
2.26
Gelet op het vorenstaande en rekening houdende met de beslissingen die het hof in zijn eerdere beschikkingen heeft gegeven, behoren tot de gemeenschap van partijen de volgende vermogensbestanddelen:
Aan de activa zijde
- de koopwoning aan de [a-straat] te [C] met een waarde van € 232.000,-
een aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis/levensverzekering bij Nationale Nederlanden ten bedrage van € 8.500,-
de inboedel waaronder het door de man verkochte gedeelte met een te verrekenen waarde van € 5.000,-
- auto Toyota Aygo met een waarde van € 4.350,-
- auto Fiat Panda met een waarde van € 5.300,-
bedrijven " [D] ", " [E] " en " [F] " met een waarde nihil
- een appartement 702 in Brazilïe met een waarde van € 62.500,-
diverse bankrekeningen met bijbehorende saldi aan de zijde van de man met een totaalsaldo van € 172,08 en aan de zijde van de vrouw met een totaalsaldo van € 115,98 voor zover bekend
- vordering op de (erven van de) oom van de vrouw met een waarde nihil
economisch eigendom grond in Brazilië ter waarde van € 40.000,-
- een vordering op de vader van de man van € 6.000,-
De totale waarde van de activa van de huwelijksgemeenschap van partijen bedraagt
€ 363.938,06.
Aan de passiva zijde
- twee hypothecaire geldleningen van respectievelijk € 165.000,- en € 41.000,- bij ING
- schuld aan de bouwer van appartement 702 van € 45.450,-
- doorlopend krediet bij Ohra ten bedrage van € 26.000,-
- schulden bij Banco Ithau ten bedrage van totaal € 4.172,60
- een lening bij de ouders van de vrouw van € 19.500,-
- diverse bankrekeningen aan de zijde van de vrouw met een schuld van € 932,77.
De schulden van de gemeenschap komen uit op een bedrag van € 302.055.37. Omdat het hof over de schuld bij de Ohra een aparte beslissing zal geven, resteert per saldo een schuld van € 276.055,37. Ieder heeft recht op (€ 363.938,06 - € 276.055,37 : 2) = afgerond € 43.941,35.
2.27
Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen voor zover het de toedeling van de onroerende zaken aan partijen en de op naam van de vrouw staande bedrijven betreft alsmede de inboedel met uitzondering van het verkochte deel. Het hof zal de beslissing voor het overige vernietigen. Het hof zal beslissen als volgt.
Aan de man wordt toegedeeld:
een aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis/levensverzekering bij Nationale Nederlanden ten bedrage van € 8.500,-
het door hem verkochte gedeelte van de inboedel met een te verrekenen waarde van € 5.000,-
- auto Toyota Aygo met een waarde van € 4.350,-
diverse bankrekeningen met bijbehorende saldi aan de zijde van de man met een totaalsaldo van € 172,08
- een vordering op de vader van de man van € 6.000,-,
terwijl hij als eigen schuld zal moeten voldoen:
- twee hypothecaire geldleningen van respectievelijk € 165.000,- en € 41.000,- bij ING.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
- auto Fiat Panda met een waarde van € 5.300,-
diverse bankrekeningen met bijbehorende saldi aan de zijde van de vrouw met een totaalsaldo van € 115,98
- vordering op de (erven van de) oom van de vrouw met een waarde nihil
economisch eigendom grond in Brazilië ter waarde van € 40.000,-,
terwijl zij als eigen schuld zal moeten voldoen:
- schuld aan de bouwer van appartement 702 van € 45.450,-
- schulden bij Banco Ithau ten bedrage van totaal € 4.172,60
- een lening bij de ouders van de vrouw van € 19.500,-
- diverse bankrekeningen aan de zijde van de vrouw met een schuld van € 932,77
De man ontvangt:
€ 232.000,- + € 8.500,- + € 4.350,- + € 6.000,- + € 172,08 + € 5.000.- - € 165.000,- -
€ 41.000,- = € 50.022,08.
De vrouw ontvangt :
€ 5.300,- + € 62.500,- + € 40.000,- + € 115,98 - € 932,77 - € 45.450,- -€ 4.172,60 –
€ 19.500,- = € 37.860,61.
De conclusie is dat de man wordt overbedeeld met een bedrag van € 6.080,74.
2.28
Het hof zal de man veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.080,74 aan de vrouw. Het hof zal de man voorts veroordelen te betalen een bedrag van € 362,- aan gebruiksvergoeding en een bedrag van € 1.856,50 ter zake van het Ohra krediet. De vrouw zal voorts als eigen schuld voor haar rekening moeten nemen de schuld aan de Sociale Dienst (terugvordering bijstandsuitkering) ten bedrage van € 13.769,37 en de (nog resterende) schuld ter zake van het Ohra-krediet.

3.De slotsom

Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 16 november 2012 deels vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 16 november 2012 met uitzondering van de toedeling van de onroerende zaken aan partijen, de toedeling van de bedrijven die op naam van de vrouw staan en de inboedel behoudens het verkochte deel,
en stelt de verdere verdeling als volgt vast:
Aan de man wordt toegedeeld:
een aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis/levensverzekering bij Nationale Nederlanden;
het verkochte deel van de inboedel;
- de auto Toyota Aygo;
de op zijn naam staande bankrekeningen;
- een vordering op de vader van de man;
bepaalt dat de man de twee hypothecaire geldleningen bij ING voor zijn rekening moet nemen en als eigen schuld zal moeten voldoen;
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de auto Fiat Panda;
de op haar naam staande bankrekeningen;
- de vordering op de (erven van de) oom van de vrouw;
het economisch eigendom van de grond in Brazilië;
bepaalt dat de vrouw de volgende schulden voor haar rekening moet nemen en als eigen schulden zal moeten voldoen:
- de schuld aan de bouwer van appartement 702;
- de schulden bij Banco Ithau;
- een lening bij de ouders van de vrouw;
- de negatieve saldi van de op haar naam staande bankrekeningen.
bepaalt dat de man aan de vrouw zal betalen uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 6.080,74;
bepaalt dat de man aan de vrouw zal betalen als gebruiksvergoeding een bedrag van € 362,-
bepaalt dat de vrouw de (nog resterende) schuld ter zake van het Ohra-krediet als eigen schuld voor haar rekening dient te nemen en bepaalt dat de man haar ter zake nog een bedrag van € 1.856,50 zal vergoeden;
bepaalt dat de vrouw voorts de schuld aan de Sociale Dienst (ter zake de terugvordering van de aan haar toegekende bijstandsuitkering) ten bedrage van € 13.769,37 als eigen schuld voor haar rekening dient te nemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. R. Feunekes en mr. G. Jonkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 21 juli 2016 in bijzijn van de griffier.