ECLI:NL:GHARL:2016:7025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
200.187.032
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap en verzoek tot voortzetting onverdeeldheid woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot voortzetting van de onverdeeldheid van de echtelijke woning, waarin zij samen met hun drie kinderen verblijft en een kinderdagverblijf runt. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de woning verkocht moest worden, maar de vrouw is van mening dat haar belangen bij het onverdeeld laten van de woning groter zijn dan die van de man bij verkoop. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De vrouw heeft aangevoerd dat zij op termijn in staat zal zijn de woning over te nemen, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar financiële situatie en toekomstplannen. De man heeft aangegeven dat hij dubbele woonlasten heeft en dat de verkoop van de woning noodzakelijk is. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de vrouw niet aanmerkelijk groter zijn dan die van de man en heeft het verzoek van de vrouw om de werking van de eerdere beschikking te schorsen afgewezen. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.032/01 en 200.187.032/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 375189)
beschikking van 1 september 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.W.M. Duurland te [plaats1] ,
en
[verweerder],
wonende te [plaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Swint te [plaats2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 10 september 2014 en 9 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen op 8 maart 2016;
- het verweerschrift, ingekomen op 17 mei 2016;
- een journaalbericht van mr. T. Husen namens mr. Duurland, met producties, ingekomen op 3 juni 2016;
- een journaalbericht van mr. Duurland, ingekomen op 14 juni 2016 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [datum1] gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op [datum2] een verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheiding van partijen is bij beschikking van [datum3] uitgesproken door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op [datum4] .
3.2
De vrouw verblijft in de echtelijke woning samen met de drie uit het huwelijk van partijen geboren kinderen die thans de leeftijd hebben van [leeftijd1] , [leeftijd2] en [leeftijd3] .
3.3
De vrouw oefent in de woning een onderneming uit, te weten een kinderdagverblijf.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover van belang, ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bepaald dat partijen de woning aan de [adres1] dienen te verkopen aan een derde en dat zij daartoe binnen een maand na de beschikking een verkoopopdracht dienen te geven aan makelaars [makelaar1] of [makelaar2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de woning aan de [adres1] .
Aan de orde is tevens het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 3.4 genoemde beslissing betreft.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 9 december 2015. Deze grief ziet op het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat de vrouw een aanmerkelijk groter belang heeft bij het onverdeeld laten van de woning dan de man heeft bij verkoop van de woning en dat het beroep van de vrouw op artikel 3:178 lid 3 BW niet slaagt. De vrouw verzoekt de beschikking van de rechtbank van 9 december 2015 te vernietigen voor zover deze ziet op de verkoop van de woning en opnieuw beschikkende de onverdeeldheid van die woning voor een periode van drie jaar voort te zetten. Zij heeft tevens verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van bedoelde beschikking te schorsen totdat in het onderhavige beroep tussen partijen door het hof is beslist.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat artikel 3:178 lid 1 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Uit artikel 178 lid 3 BW volgt dat op verlangen van een deelgenoot een vordering tot verdeling kan worden uitgesloten indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van die deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Op de vrouw rust, nu zij op deze uitzondering een beroep doet, de stelplicht, en bij voldoening daaraan, de bewijslast.
5.2
De vrouw stelt dat door een onmiddellijke verdeling haar belangen worden getroffen en voert daartoe het volgende aan. De vrouw is op dit moment nog niet in staat de woning over te nemen. Dat is op termijn anders. Zij is tijdens het huwelijk van partijen een kinderdagverblijf in de woning gestart. De omzet van deze onderneming zal de komende jaren stijgen en zij zal op termijn voldoende inkomsten verwerven om toedeling van de woning aan haar te kunnen financieren. Als de woning in de verkoop komt te staan zal de belangstelling van de ouders die klant zijn van het kinderdagverblijf verminderen waardoor het kinderdagverblijf geen bestaansrecht meer zal hebben. Zij woont met de drie kinderen van partijen in de woning; het zal niet makkelijk zijn om voor hen nieuwe woonruimte te vinden. De vrouw biedt aan bij voortduring van de onverdeeldheid alle hypothecaire lasten voor haar rekening te nemen. Ook de man heeft belang bij het onverdeeld laten van de woning, omdat de verwachting is dat bij verkoop op een termijn van drie jaar de woning in waarde gestegen zal zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vrouw haar stellingen nader toegelicht en nog het volgende aangevoerd. Zij kan met relatief kleine ingrepen de woning zodanig aanpassen dat in het kinderdagverblijf in plaats van het huidige aantal van negen kinderen, twaalf kinderen per dag kunnen worden opgevangen en op termijn, als haar oudste twee kinderen niet meer thuis wonen, zelfs twintig kinderen per dag, waardoor de inkomsten van de vrouw significant toenemen. De vrouw heeft een door haarzelf opgesteld ondernemingsplan overgelegd. Daaruit blijkt dat de omzet in 2015 € 58.000,- en de winst € 17.000,- tot € 18.000,- bedroeg
.De verwachting is dat bij de beoogde uitbreiding over vijf jaar een omzet behaald kan worden van € 64.000,-. Als zij over drie jaar aan de bank cijfers kan overleggen dat zij een resultaat behaalt van € 50.000,- tot 55.000,- mag zij de hypotheekschuld overnemen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zo snel mogelijk de gehele rente en beleggingspremies wil betalen en de woning meteen wil aanpassen ten behoeve van uitbreiding van het kinderdagverblijf. Zij heeft ook gekeken naar een andere ruimte voor het kinderdagverblijf, maar de huur van andere panden ligt een stuk hoger. Als zij moet verhuizen heeft ze hogere lasten voor het kinderdagverblijf en moet ze daarnaast een huis huren. Als zij het kinderdagverblijf niet kan voortzetten is zij aangewezen op bijstand.
5.3
De man stelt het volgende. Zolang hij eigenaar is van de woning heeft hij dubbele woonlasten, te weten die van de huurwoning waarin hij thans verblijft en de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning. Daardoor kan hij geen fatsoenlijke woning financieren en geen andere hypothecaire lening sluiten. De vrouw heeft, nu zij sinds 2013 weet dat de man de woning wenst te verkopen, voldoende tijd gehad om zich te oriënteren op de woningmarkt voor vervangende woonruimte. Zij stelt wel dat zij de woning zou kunnen overnemen, maar onderbouwende stukken ontbreken. Zij heeft aangeboden de volledige hypotheeklasten op zich te willen nemen, maar de man betaalt nog steeds de helft van de hypotheeklasten. Dat de woning in waarde zal stijgen is door haar niet onderbouwd; de man betwist dat.
Een opgave van de hypotheekverstrekker ontbreekt, zodat niet blijkt hoeveel de omzet van de vrouw dient te bedragen om de woning te kunnen overnemen.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nog verklaard dat hij geen toestemming geeft voor verbouwing van de woning door de vrouw.
5.4
Het hof is van oordeel dat de belangen van de vrouw bij een onmiddellijke verdeling worden getroffen. Zij zal daardoor niet in staat met haar kinderen in de woning te blijven wonen, daarin het kinderdagverblijf voort te zetten en uit te breiden en op termijn de woning over te nemen. Het hof is ook van oordeel dat deze belangen niet aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van de man die door verdeling zijn gediend en overweegt daartoe als volgt.
Niet is komen vast te staan, en zelfs is niet aannemelijk gemaakt, dat zij op een termijn van drie jaar in staat zal zijn de toedeling van de woning aan haar te financieren. Het ondernemingsplan dat zij zelf heeft gemaakt is niet onderbouwd met financiële stukken. Dat zij de door haar verwachte omzetstijging kan realiseren is allerminst zeker. Zij heeft bovendien geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij bij de door haar verwachte stijging van de omzet van het kinderdagverblijf hypothecaire leningen kan voortzetten of aangaan die het haar mogelijk maken de woning over te nemen. Van belang is verder dat zij haar uitbreidingsplannen alleen kan realiseren, indien de man als mede-eigenaar van de woning daaraan wil meewerken of daarin toestemt. Ter mondelinge behandeling heeft de man verklaard daartoe niet bereid te zijn.
Dat de vrouw in de woning verblijft en de kinderen daar hun hoofdverblijfplaats hebben acht het hof - ook in samenhang met de overige door de vrouw aangehaalde argumenten - evenmin van voldoende gewicht nu een echtscheiding veelal met zich brengt dat beide partijen moeten verhuizen en de woonsituatie dus ook voor de kinderen van het gezin, van wie er al twee meerderjarig zijn, wijzigt.
Ten aanzien van het aanbod van de vrouw de maandelijkse hypotheekrente en beleggingspremies te willen voldoen zodat deels tegemoet gekomen wordt aan de bezwaren van de man overweegt het hof dat niet is gebleken dat de vrouw hiertoe daadwerkelijk in staat en bereid is. Zij heeft dit op eerdere momenten in deze echtscheidingsprocedure aangeboden, maar is hiertoe nooit overgegaan. Bovendien blijft de man ook in die situatie als schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld, hetgeen hem financieel zal blijven beperken bij het kopen en mogelijk ook bij het huren van een andere woning.
5.5
Het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 3.5 genoemde beslissing betreft, wordt afgewezen nu gelijktijdig op het verzoek in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 9 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het verzoek tot schorsing van de bestreden beslissing.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.E.F. Hillen en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 1 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.