In deze eindbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 30 augustus 2016, wordt een uitspraak gedaan over de partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de verevening van pensioenrechten tussen de man en de vrouw. De man, wonende in het Verenigd Koninkrijk, is verzoeker in het principaal hoger beroep en verweerder in het incidenteel hoger beroep, terwijl de vrouw, wonende in Nederland, verzoekster is in het incidenteel hoger beroep. De zaak betreft de alimentatie die de man aan de vrouw moet betalen na hun echtscheiding, waarbij het hof de behoefte van de vrouw vaststelt op € 2.600,-- per maand, zoals eerder door de rechtbank was bepaald. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is deze bijdrage te betalen, maar het hof oordeelt dat hij een netto draagkracht heeft van € 1.633,80 per maand, dat hij aan de vrouw moet betalen.
Daarnaast wordt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, waarbij het hof oordeelt dat de man een bedrag van € 68.121,24 aan de vrouw moet voldoen. Ook wordt de verevening van pensioenrechten besproken, waarbij de man de helft van het door hem opgebouwde pensioen aan de vrouw moet uitkeren zodra hij met pensioen gaat. Het hof benadrukt dat de vrouw recht heeft op een deel van het pensioen dat de man heeft opgebouwd tijdens hun huwelijk, en dat deze uitkering in gelijke maandelijkse termijnen moet plaatsvinden. De kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.