ECLI:NL:GHARL:2016:7320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.143.605/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad met betrekking tot mishandeling en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding die [geïntimeerde] heeft ingesteld tegen [appellant] op grond van onrechtmatige daad, specifiek wegens mishandeling. De feiten zijn als volgt: op 22 januari 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] bezocht, waarbij een conflict ontstond. [geïntimeerde] stelt dat hij door [appellant] is mishandeld, wat resulteerde in letsel aan zijn gebit. Hij deed op 25 januari 2013 aangifte van eenvoudige mishandeling. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, omdat deze niet door [appellant] zijn weersproken.

In hoger beroep heeft [appellant] de mishandeling betwist en gesteld dat [geïntimeerde] is uitgegleden over sneeuw en ijs in zijn achtertuin. Het hof heeft de bewijslevering aan [geïntimeerde] opgedragen, waarbij hij moet aantonen dat hij daadwerkelijk door [appellant] is mishandeld. Het hof heeft de WhatsApp-berichten en de verklaring van de tandarts van [geïntimeerde] als onvoldoende bewijs aangemerkt. Het hof heeft de verdere behandeling van de grieven aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [geïntimeerde].

De beslissing van het hof houdt in dat [geïntimeerde] moet bewijzen dat hij op 22 januari 2013 door [appellant] is mishandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden. Het hof heeft ook de procedure voor het horen van getuigen vastgesteld, waarbij mr. L. Groefsema als raadsheer-commissaris is benoemd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.143.605/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2361906 MC EXPL 13-9955)
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.H. Tuit, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W.F. Wienen, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 juni 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte uitlaten producties van [appellant] ,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] (met producties),
- de akte uitlaten producties II van [appellant] .
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2
[geïntimeerde] en [appellant] zijn bekenden van elkaar. Op 22 januari 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] bij diens woning bezocht.
2.3
Op 25 januari 2013 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van eenvoudige mishandeling, gepleegd door [appellant] op 22 januari 2013. Het proces-verbaal van aangifte luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Ik doe aangifte van mishandeling. (…) Op dinsdag, 22 januari 2013, bevond ik mij bij de woning van een kennis, die bij mij als [appellant] bekend staat. Ik had via een zogenaamd app-bericht met hem afgesproken. Ik zou bij hem langskomen en ik mocht in zijn tuin wachten, had hij gezegd. Ik heb op hem gewacht aan de voorzijde van de woning. Hier bevindt zich een soort voortuin. Het was ergens tussen 12:00 uur en 13:00 uur dat ik [appellant] , zijn vriendin [vriendin] en hun kindje [kindje] aan zag komen lopen. [kindje] is een meisje van een jaar oud en lag op dat moment in een kinderwagen. Zij liepen via de achterom naar de achtertuin om de woning in te gaan. Ik liep met hen mee.(…)Toen ik in de achtertuin stond zag ik ineens aan het gedrag en de gezichtsuitdrukking van [appellant] dat hij kwaad was. (…) Omdat ik zag dat [appellant] kwaad werd wilde ik weggaan. Wij stonden in de achtertuin en ik wilde naar de poort lopen. [vriendin] was al naar binnen gegaan en de baby stond nog in de kinderwagen in de tuin. Toen ik bij de poort kwam zag ik dat deze dichtgedaan was. Ik stond op dat moment met mijn rug naar [appellant] toe. Vanuit het niets kreeg ik een harde trap tegen mijn rug aan. Ik voelde een hevige pijn in mijn onderrug, richting de linkerkant van mijn lichaam. Ik heb niet gezien met welk been hij mij geraakt heeft. Door de trap raakte ik uit balans. Ik draaide me om en ik riep naar hem: "He, wat doe je nou? Waar ben je mee bezig?" Ik hoorde [appellant] zeggen: "Ga niet weg, we gaan praten". Ik vroeg hem : "Waar gaan we dan over praten?" (…) Ik zag dat [appellant] zijn rechterarm in de richting van mijn hoofd bracht. Ik zag dat hij zijn rechterhand gebald had tot een vuist. Voordat ik het in de gaten had raakte zijn vuist mij met kracht in mijn gezicht. Hij raakte mij precies in de streek rond mijn mond en mijn neus, aan de linkerzijde. Ik voelde een hevige pijn links van mijn neus. Ik voelde dat ik bloedde uit mijn mond dat er iets mis was met de brug, die ik in mijn bovengebit heb. Ik voelde allerlei kleine scherpe stukjes op mijn tong."
2.4
De partner van [appellant] , [vriendin] (hierna: [vriendin] ) heeft een ongedateerde schriftelijke verklaring afgelegd waarin zij, voor zover van belang, het volgende heeft verklaard:
"(…) [geïntimeerde][hof: [geïntimeerde] ]
stond op ons te wachten bij de voordeur. Hij liep op ons af toen hij ons zag aankomen. Maar hij deed dat op agressieve wijze, waarna mijn vriend [appellant] zei we moeten even omlopen doe nou maar rustig. We waren met de kinderwagen dus daarom lopen we altijd via de achterkant. Er lag sneeuw en ijs in onze tuin. We hebben namelijk een afdakje waar het water vanaf loopt op de grond terecht komt en ijs vormt. Daar moet je voorzichtig lopen. Ik had de kinderwagen daar iets voor neergezet en me vriend [appellant] deed de deur open. Waarna ik naar binnen liep met boodschappen [geïntimeerde] kwam daarna heel hard langs de kinderwagen lopen en gleed door zijn agressieve gedrag uit. Waarna mijn vriend hem nog geholpen heeft. Wij konden ook niet zien dat die letsel opgelopen zou hebben door de val alleen dat die wat bloed had op zijn lip. (…) Hij zou problemen hebben aan zijn gebit door de val die hij heeft gemaakt in onze achtertuin. Wij hebben aangeboden het via de verzekering te willen regelen omdat wij dachten dat het ging om iets kleins. En aangezien het in ons huis was gebeurt wij daar voor verzekerd waren. Maar toen kwam hij met belachelijke dingen en verhalen dat wij iets hadden. Daar gaan wij niet mee akkoord we willen best helpen maar niet door middel van leugens en bedrog.(…)"

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [appellant] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en aldus aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van die onrechtmatige daad heeft geleden. Voorts heeft [geïntimeerde] primair gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.073,64, te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen vanaf 22 januari 2013. Subsidiair heeft [geïntimeerde] schadevergoeding nader op te maken bij staat gevorderd.
3.2
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, omdat deze niet door [appellant] zijn weersproken.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[appellant] heeft in hoger beroep
drie grievenopgeworpen. Met zijn
eerste griefbetwist [appellant] dat hij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld terwijl zijn
tweede griefzich richt tegen de (omvang van de) schade. De
derde griefheeft betrekking op de door de kantonrechter uitsproken proceskostenveroordeling.
Onrechtmatige daad
4.2
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat [appellant] , door hem te mishandelen, onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Ter adstructie van zijn stelling dat hij door [appellant] is mishandeld heeft [geïntimeerde] verwezen naar het proces-verbaal van aangifte, waarvan de inhoud hiervoor is weergegeven onder rechtsoverweging 2.3.
4.3
[appellant] weerspreekt de door [geïntimeerde] gestelde mishandeling. Hij stelt dat hij [geïntimeerde] nimmer heeft geschopt of geslagen, maar dat deze uit is gegleden over sneeuw en ijs in zijn achtertuin. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [appellant] onder andere naar de verklaring van [vriendin] (zie rechtsoverweging 2.4).
4.4
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van [appellant] , rust op [geïntimeerde] ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat [appellant] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem te mishandelen. [geïntimeerde] heeft zich ter onderbouwing van zijn stelling beroepen op verschillende feiten en omstandigheden, die naar zijn mening, in onderlinge samenhang beschouwd, bewijs leveren van het feit dat de gestelde mishandeling wel degelijk heeft plaatsgevonden en dat [geïntimeerde] dientengevolge schade heeft geleden.
heeft zich vooreerst beroepen op Whats-app gesprekken die in de periode van 22 tot en met 25 januari 2013 tussen hem en [appellant] hebben plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft daarbij met name gewezen op de volgende passages:
Op 22 januari 2013 om 15:42 uur:
" [geïntimeerde] : als ik koste krijg van me tand[appellant] : Wat is daar mee dan[appellant] : Zover ik zag zat het nog goed[geïntimeerde] : betaal jij et[geïntimeerde] : er zit een lijn in[appellant] : Wat is dat[appellant] : Hoe bedoel je[appellant] : Een lijn[appellant] : Stuur maar[geïntimeerde] : IMG-2013-0122-WA0001.jpg. (bestand bijgevoegd)[appellant] : En welke tand zie niks namelijk[geïntimeerde] : derde tand van links boven[appellant] : 3 van links[appellant] : Oke[geïntimeerde] : die is beschadigd[appellant] : Zag we'll. iets niet dramatisch ofzo maar ik ben goed verzekert daarvoor.[appellant] : Moeten we even wat afspreken bel morgen me verzekering moet je langs komen[appellant] : En samen even invullen"Op 23 januari 2013 om 08:51 uur:
" [geïntimeerde] : heb ook mijn verzekering gebelt[appellant] : o nou ben benieuwd zal me we'll. weer wat wezen[geïntimeerde] : ik vertel zo[geïntimeerde] : dat ik voor aparte offerte moest maken[geïntimeerde] : voor reparatie van brug[geïntimeerde] : jij heb ook gemeld aan je verzekering[geïntimeerde] : tog[appellant] : Yep[geïntimeerde] : ik zei[geïntimeerde] : dat we fietste[appellant] : Hun hebben aantekening van gemaakt.[appellant] : Alvast[geïntimeerde] : beter als jou daar mee akkoord gaan[geïntimeerde] : wordt et betaald jou verzekering"Op 23 januari 2013 om 15:39 uur:
" [appellant] : Anders kom je sate eten[geïntimeerde] : doet pijn aan binnen kant lip[appellant] : Ja weet mijn duim. is geknuist."
4.5
Anders dan [geïntimeerde] betoogt, levert het vorenstaande naar het oordeel van het hof geen bewijs op van de stelling dat [appellant] [geïntimeerde] mishandeld heeft. Het feit dat partijen met elkaar gesproken hebben over het inschakelen van de verzekeraar van [appellant] is hiertoe in ieder geval onvoldoende, nu dit evenzeer past in de door [appellant] gestelde gang van zaken, die inhoudt dat hij heeft aangeboden zijn verzekeraar in te schakelen omdat [geïntimeerde] in zijn achtertuin ten val is gekomen. Indien juist zou zijn dat [geïntimeerde] schade aan zijn gebit heeft opgelopen als gevolg van een klap van [appellant] , laat het zich bovendien moeilijk voorstellen waarom [geïntimeerde] aan zijn eigen verzekeraar heeft gemeld dat de schade is opgetreden toen partijen aan het fietsen waren. [geïntimeerde] heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
Ook het feit dat [appellant] aangeeft zijn duim gekneusd te hebben draagt niet bij aan het bewijs van de stellingen van [geïntimeerde] . Niets wijst er immers op dat de gekneusde duim zijn oorzaak vindt in een door [appellant] gepleegde mishandeling van [geïntimeerde] . Het hof acht het voorts op zijn minst opvallend dat, hoewel partijen uitvoerig en over allerhande onderwerpen met elkaar gecommuniceerd hebben, zij op geen moment expliciet over een mishandeling hebben gesproken terwijl deze, volgens de stellingen van [geïntimeerde] , even te voren zou hebben plaatsgevonden. De conclusie luidt dan ook dat de overgelegde Whats-app conversaties niet als onderbouwing van de juistheid van de stellingen van [geïntimeerde] kunnen dienen.
4.6
[geïntimeerde] heeft voorts gewezen op de verklaring van zijn tandarts. Deze (handgeschreven) verklaring houdt evenwel niet meer in dan dat de tandarts [geïntimeerde] op 23 januari 2013 heeft gezien met een flinke beschadiging aan de brug in zijn bovenkaak. Ook deze verklaring biedt derhalve geen begin van bewijs van de door [geïntimeerde] gestelde mishandeling.
4.7
Het hof gaat tot slot voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat in de dagen voor 22 januari 2013 slechts weinig neerslag is gevallen terwijl op 22 januari 2013 in het geheel geen neerslag is gevallen, zodat de stelling dat [geïntimeerde] over sneeuw of ijs is uitgegleden, onaannemelijk is. Indien al juist zou zijn dat er op de desbetreffende dagen nauwelijks tot geen neerslag is gevallen, rechtvaardigt dit immers nog niet de conclusie dat [geïntimeerde] dus niet gevallen is, laat staan dat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat hij door [appellant] is mishandeld.
4.8
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het bewijs dat [geïntimeerde] tot dusver heeft bijgebracht, onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat [appellant] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat, zoals door [appellant] onweersproken is gesteld, na de aangifte van [geïntimeerde] geen vervolging van [appellant] heeft plaatsgevonden.
4.9
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord aangeboden zijn stellingen nader te bewijzen door het horen van mevrouw [X] , die kan verklaren het letsel te hebben geconstateerd en die heeft vernomen hoe dit letsel en de schade tot stand zijn gekomen. Het hof acht dit bewijsaanbod voldoende gespecificeerd en de te bewijzen feiten ter zake dienend. [geïntimeerde] zal derhalve worden toegelaten tot bewijslevering door het horen van getuigen.
4.1
De verdere behandeling van de grieven zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
De beslissingHet hof, rechtdoende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen dat hij op 22 januari 2013 door [appellant] is mishandeld en dientengevolge schade heeft geleden;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. L. Groefsema, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdata van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van
dinsdag
27 september 2016waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 september 2016.