ECLI:NL:GHARL:2016:7345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.156.181/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruiming pand door kraker tegen eigenaar met spoedeisend belang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij een kraker de ontruiming van een pand aanvecht. De kraker stelt dat de eigenaar, Stichting De Zijlen, concrete plannen heeft om het pand te slopen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt echter dat de eigenaar het pand heeft verhuurd aan een derde, waardoor er een spoedeisend belang is bij de ontruiming. Het hof wijst het appel van de kraker af, omdat het aannemelijk is dat de eigenaar de ontruiming heeft doorgevoerd om de huurder in het pand te kunnen laten. De zaak betreft een geschil over de ontruiming van een pand dat in het najaar van 2014 op last van De Zijlen is ontruimd. De kraker heeft in eerste aanleg verzocht om het pand niet te ontruimen, maar het hof oordeelt dat de eigenaar recht heeft op ontruiming, omdat de kraker geen recht of titel heeft om in het pand te verblijven. Het hof bevestigt de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van de kraker af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.156.181/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/149699 / KG ZA 14-199)
arrest van 13 september 2016 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
stichting De Zijlen,
gevestigd te Tolbert,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
De Zijlen,
advocaat: mr. J.P. Kleefstra, kantoorhoudend te Emmen.
Het tussenarrest van 9 februari 2016 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van [appellant] d.d. 8 maart 2016.
1.2
De Zijlen is geen gelegenheid gegeven om een antwoordakte ter rolle te nemen. Uit hetgeen hierna volgt, blijkt dat De Zijlen hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Het hof zal De Zijlen dan ook niet de gelegenheid geven een antwoordakte te nemen.
1.3
Partijen hebben aanvullend gefourneerd voor het wijzen van arrest.

2.De feiten verder

2.1
In aanvulling op de feiten die in onderdeel 3 van het tussenarrest van 9 februari 2016 zijn opgenomen, gaat het hof uit van het volgende feit.
2.2
Het pand is in het najaar van 2014 op last van De Zijlen ontruimd.

3.De verdere beoordeling in hoger beroep

3.1
Het hof overweegt dat in hoger beroep in kort geding moet worden beoordeeld of de eisende partij (in dit geval: De Zijlen) ten tijde van het arrest van het hof (nog) een spoedeisend belang heeft. Deze regel ziet niet (mede) op de proceskostenveroordeling, maar alleen op de met betrekking tot het geschil van partijen verlangde voorzieningen. Ten aanzien van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling dient het hof te onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep, afgezien van de omstandigheid dat het spoedeisend belang inmiddels is komen te vervallen (HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:661).
3.2
De Zijlen heeft in eerste aanleg gevorderd (samengevat) een veroordeling van [appellant] om het pand te ontruimen met bepaling dat het ontruimingsvonnis binnen een termijn van één jaar als bedoeld in art. 557a lid 3 Rv ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich in het pand bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet. Aangezien de ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden, zou het door De Zijlen gestelde spoedeisende belang om [appellant] uit het pand te weren ook in hoger beroep nog aanwezig zijn indien het standpunt van [appellant] aldus moet worden begrepen dat hij wenst terug te keren in het pand. In zijn akte van 8 maart 2016 stelt [appellant] dat hij onrechtmatig door De Zijlen is ontruimd en dat hij zich het recht voorbehoudt om met De Zijlen in overleg te treden over schadevergoeding. Het hof maakt hieruit op dat [appellant] niet van zins is terug te keren in het pand. Mede in aanmerking nemend dat meer dan een jaar is verstreken sedert het uitspreken van het vonnis van 22 augustus 2014 (zoals hersteld bij vonnis van 26 augustus 2014), oordeelt het hof dat De Zijlen thans geen spoedeisend belang meer heeft bij toewijzing van de door haar gevorderde voorzieningen. Onder deze omstandigheden kan de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling, hoezeer ook naar de toenmalige stand van zaken gerechtvaardigd, in appel niet worden bekrachtigd (zie onder meer HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
3.3
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen, ligt thans nog ter beoordeling voor of de voorzieningenrechter de vordering van De Zijlen - ex nunc oordelend en afgezien van de omstandigheid dat het spoedeisend belang inmiddels is komen te vervallen - terecht heeft toegewezen. Daarnaast ligt de veroordeling van [appellant] in de proceskosten ter beoordeling voor.
3.4
Het hof stelt voorop dat De Zijlen eigenaar is van het pand. Door zijn verblijf in het pand, zonder dat hij over een recht of titel beschikt, maakt [appellant] inbreuk op het eigendomsrecht van De Zijlen. Het handelen van [appellant] is daardoor onrechtmatig, zodat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is.
3.5
Ter afwering van de door De Zijlen gevorderde voorzieningen, stelt [appellant] dat aan zijn belang groter gewicht toegekend had moeten worden dan aan dat van De Zijlen. Het tussen De Zijlen en [X] gesloten huurvoorstel van 20 juni 2014 schraagt volgens [appellant] onvoldoende dat en waarom De Zijlen belang had bij (spoedige) ontruiming van het pand. Van een volwaardige huurovereenkomst is volgens [appellant] geen sprake. Hij acht het niet geloofwaardig dat De Zijlen tot verhuur van het pand zou willen overgaan, aangezien De Zijlen volgens hem concrete plannen heeft om het pand te slopen. Het huurvoorstel is volgens [appellant] daarom niet meer dan een verkennende optie, aan het papier toevertrouwd enkel om in het kader van de onderhavige procedure een (spoedeisend) belang te creeëren.
3.6
Tegenover de stelling van [appellant] dat het pand niet in gebruik is genomen door een huurder en dat het pand bovendien op de nominatie staat voor sloop, heeft De Zijlen gemotiveerd verweer gevoerd. De Zijlen stelt dat [X] het pand op 10 oktober 2014 in gebruik heeft genomen. Ter onderbouwing hiervan heeft De Zijlen overgelegd een proces-verbaal van oplevering van het pand aan [X] (gedateerd 10 oktober 2014), een artikel uit het nieuwsbulletin van De Zijlen, inhoudende dat het pand op 4 september 2014 is ontruimd en dat [X] als huurder het pand op 10 oktober 2014 heeft betrokken, alsmede enkele facturen die betrekking zouden hebben op het opruimen, schoonmaken en herstellen van de schade die door [appellant] en de anoniem gebleven krakers volgens De Zijlen zou zijn aangericht.
3.7
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat De Zijlen met het op 20 juni 2014 ondertekende huurvoorstel tenminste verplichtingen is aangegaan jegens [X] . Van een volwaardige huurovereenkomst was op 20 juni 2014 echter nog geen sprake, ondanks dat De Zijlen en [X] het kennelijk op alle essentiële punten reeds eens waren. Evenals de voorzieningenrechter acht het hof aannemelijk dat [X] - zoals De Zijlen heeft gesteld en zijdens [appellant] niet anders dan met het vermoeden van een "opzetje" is weersproken - de uitkomst van de onderhavige procedure (in eerste aanleg) wilde afwachten, alvorens zich definitief te binden. In het huurvoorstel komt dit voorwaardelijke karakter van de tussen De Zijlen en [X] gemaakte afspraken naar voren in de naamgeving van het document ("Huurvoorstel"), de toelichtende tekst dat het betreft "de mogelijkheid tot huur van zorgvastgoed", in de bepaling dat de huurovereenkomst wordt opgemaakt conform het standaard ROZ-model en in de bepaling dat de overeengekomen werkzaamheden (aanpassingen aan het pand) in opdracht zullen worden gegeven zodra de huurovereenkomst is getekend en de waarborgsom is voldaan. Dit voorwaardelijke karakter neemt echter niet weg dat De Zijlen met het huurvoorstel de verplichting is aangegaan om het pand voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurtermijn (in het huurvoorstel voorzien op 1 augustus 2014) leeg en schoon aan [X] ter beschikking te stellen. Dat dit vervolgens ook heeft plaatsgevonden, heeft De Zijlen met de in 3.6 bedoelde producties (de inhoud waarvan door [appellant] in zijn akte van 8 maart 2016 in essentie niet wordt betwist) voldoende aannemelijk gemaakt. Op grond hiervan oordeelt het hof dat De Zijlen belang had bij (spoedige) ontruiming van het pand. Daaraan doet niet af dat De Zijlen het kort geding minder voortvarend heeft ingesteld dan mogelijk zou zijn geweest.
Grief 1faalt.
3.8
In
grief 3en de daarop door [appellant] gegeven toelichting leest het hof in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en welke door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over, zodat de grief faalt.
3.9
[appellant] heeft onvoldoende onderbouwd welk belang van hem meer gewicht in de schaal zou leggen dan voormeld belang van De Zijlen. Ondanks het expliciete oordeel van de voorzieningenrechter dat een bijzonder (woon)belang aan de zijde van [appellant] is gesteld noch gebleken, dan wel dat voor hem een noodtoestand zou ontstaan bij een gedwongen vertrek uit het pand, heeft [appellant] in hoger beroep niet meer gesteld dan dat aan zijn belang (het hof begrijpt: bij ongestoorde voortzetting van het gebruik van het pand) meer gewicht dient te worden toegekend dan aan het eigendomsrecht van De Zijlen. Met de voorzieningenrechter is het hof daarom van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van De Zijlen, zodat ook
grief 2geen doel treft.
3.1
De slotsom luidt derhalve dat de in eerste aanleg getroffen voorzieningen terecht zijn toegewezen. Bijgevolg is [appellant] door de voorzieningenrechter terecht in de proceskosten van De Zijlen verwezen.
3.11
[appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten aan de zijde van De Zijlen zullen worden vastgesteld op € 704,- aan verschotten en op € 894,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt - uitsluitend wegens het in hoger beroep ontbreken van spoedeisend belang - het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2014, zoals hersteld bij vonnis van 26 augustus 2014, behoudens de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling die wordt bekrachtigd,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
weigert in hoger beroep de gevraagde voorzieningen, doch verstaat dat deze in eerste aanleg terecht zijn toegewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van De Zijlen tot aan deze uitspraak vast op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 704,- aan verschotten en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 september 2016.