ECLI:NL:GHARL:2016:7394

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
200.181.711
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De zaak betreft een verzoek van de man om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te verlagen. De rechtbank Gelderland had eerder op 14 september 2015 de bijdrage vastgesteld op € 291,- per kind per maand, maar de man verzocht het hof om dit bedrag te verlagen naar € 209,11 per kind per maand. De vrouw, daarentegen, had in incidenteel hoger beroep verzocht om de bijdrage te verhogen naar € 433,50 per kind per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, aangezien de man is gaan samenwonen en een kind heeft gekregen uit een nieuwe relatie. Dit heeft invloed op zijn draagkracht en de onderhoudsplicht voor zijn nieuwe kind. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.438,- per maand, met inachtneming van de kinderopvangkosten. De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, dat is vastgesteld op € 3.757,- per maand, en de draagkracht van de vrouw op € 2.957,- per maand.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man met ingang van 1 maart 2015 € 306,- per kind per maand en met ingang van 1 november 2015 € 293,- per kind per maand dient te betalen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.711
(zaaknummer rechtbank Gelderland 279103)
beschikking van 15 september 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.M. Hendriksen te [plaats2] ,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaats3] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P.H. Sanders te [plaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 14 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 december 2015;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Sanders van 1 juni 2016 met producties;
- een journaalbericht van mr. Hendriksen van 7 juni 2016 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op [datum1] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zutphen van [datum2] in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind1] , geboren op [geboortedatum1] te [plaats4] ;
- [kind2] , geboren op [geboortedatum2] te [plaats4] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij voornoemde beschikking van 13 juli 2011 heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 425,- per kind per maand en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 700,- per maand zal voldoen. Deze bijdragen bedragen met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering
respectievelijk € 445,32 per kind per maand en € 733,46 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 14 september 2015 de bij beschikking van 13 juli 2011 vastgestelde bijdrage gewijzigd en met ingang van 1 maart 2015 vastgesteld op € 291,- per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking de beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aangehouden teneinde de man toe te laten zijn stelling, dat de vrouw samenleeft met de heer [persoon1] als waren zij gehuwd zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW), te bewijzen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 september 2015. Deze grieven zien op de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen. De man verzoekt het hof de beschikking van 14 september 2015 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt vastgesteld op € 209,11 per kind per maand met ingang van 25 februari 2015, de datum waarop het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend, dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vrouw is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vrouw. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de grieven van de man ongegrond te verklaren, behoudens hetgeen zij in de toelichting op grief 4 heeft gesteld, en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen met ingang van 1 maart 2015 nader wordt vastgesteld op € 433,50 per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht, alles kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat nu gebleken is dat de man is gaan samenwonen en een kind heeft gekregen voor welk kind hij mede onderhoudsplichtig is geworden, er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.2
Op 1 april 2013 is de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen in werking getreden. Deze richtlijnen zullen worden toegepast bij wijzigingen in de behoefte die zich na 1 januari 2013 hebben voorgedaan en bij wijzigingen in de draagkracht die zich na 1 april 2013 hebben voorgedaan dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld.
5.3
Gebleken is dat de behoefte van [kind2] en [kind1] in 2011 is vastgesteld op € 1.185,- per maand. Geïndexeerd naar 2015 bedraagt deze behoefte (afgerond) € 1.242,- per maand, te vermeerderen met kinderopvangkosten. Uit de stukken van de vrouw is gebleken dat deze kosten voor kinderopvang afgerond € 365,- per maand bedragen. Hierop strekt in mindering de door de vrouw te ontvangen toeslag van (afgerond) € 169,- zodat de behoefte van [kind2] en [kind1] met ingang van 1 maart 2015 kan worden vastgesteld op € 1.438,- per maand.
Met ingang van 1 november 2015 heeft de vrouw geen kosten kinderopvang meer, zodat de behoefte van de kinderen met ingang van 1 november 2015 op € 1.242,- per maand kan worden vastgesteld.
5.4
Bij het bepalen van het aandeel van de man en de vrouw in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.5
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man en de vrouw hun netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen alsmede het te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI +
€ 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man/vrouw het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.6
De man komt in zijn eerste grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van aan hem te verwijten inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. Hij stelt dat vanwege een reorganisatie bij [werkgever] vele banen zijn verdwenen en dat daarom zijn arbeidsovereenkomst met [werkgever] is ontbonden. Gezien de reorganisatie heeft de man medio 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Met ingang van 1 januari 2012 ontving de man een WW-uitkering. De man heeft, naast het doen van een klus bij [naam1] , waarvan de verdiensten in mindering strekten op zijn WW-uitkering, op 13 juni 2013 [naam bedrijf1] opgericht. Op 1 februari 2014 is de man in dienst getreden van zijn eigen onderneming [naam bedrijf2] . Van hem kan redelijkerwijs niet worden verwacht en gevergd dat hij zijn oude inkomen bij [werkgever] weer terug krijgt. Er dient uitgegaan te worden van zijn huidige inkomen, aldus de man.
De vrouw betwist dat en stelt dat de man zelf heeft ingestemd met beëindiging van zijn dienstverband bij [werkgever] per 31 december 2011 omdat de man al jarenlang de wens had als zelfstandig ondernemer werkzaam te zijn. Het kan aan de man verweten worden dat hij thans een lager inkomen heeft. De vrouw betwijfelt of de verklaring van [persoon2] wel van [persoon2] afkomstig is. Mocht het hof tot het oordeel komen dat het verlies aan inkomen niet verwijtbaar en niet herstelbaar is, dan dient er duidelijkheid te komen over het inkomen dat de man daadwerkelijk ontvangt of zou kunnen ontvangen bij [naam bedrijf2] , aldus de vrouw.
5.7
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid en van verwijtbaar inkomensverlies. Uit de door de man overgelegde beëindigingsovereenkomst van [werkgever] van 1 juni 2011 blijkt dat [werkgever] het initiatief heeft genomen om het dienstverband met de man te beëindigen. De man heeft verklaard dat hij in dienst wil blijven. Door de man is in hoger beroep een verklaring van [persoon2] , destijds leidinggevende van de man bij [werkgever] , van 24 november 2015 overgelegd. Volgens deze verklaring heeft de beëindiging van het dienstverband van de man bij [werkgever] plaatsgevonden op initiatief van [werkgever] omdat de rol van de man niet meer in het beeld van [werkgever] paste, de kwaliteiten van de man minder nuttig waren voor [werkgever] , de taken van de man werden overgenomen door de manager van een andere vestiging en de baan van de man kwam te vervallen. Voorts komt in de verklaring naar voren dat de man herhaaldelijk heeft gemeld bij [werkgever] te willen blijven en dat hij tegen zijn ontslag heeft geprotesteerd. Dat de overgelegde verklaring niet van [persoon2] zou zijn zoals de vrouw heeft gesteld, hetgeen door de man gemotiveerd is betwist, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de verklaring van [persoon2] . De man heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de financiële vergoeding die hij heeft ontvangen op dezelfde uitgangspunten als het sociaal plan is gebaseerd en dat indien het sociaal plan was gevolgd, dit niet tot een betere financiële positie voor de man zou hebben geleid. De omstandigheid dat de man al langere tijd voor zichzelf wilde beginnen doet aan het vorenstaande niet af. Tijdens het ontvangen van de WW-uitkering van 1 januari 2012 tot 28 oktober 2013 had de man een sollicitatieplicht. Dit heeft niet geleid tot een nieuw dienstverband. Uiteindelijk heeft de man op 13 juni 2013 een onderneming opgericht en ontvangt hij via zijn [naam bedrijf2] een managementfee per 1 februari 2014. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat het inkomensverlies evenmin voor herstel vatbaar is gebleken.
Gelet op het vorenstaande zal het hof voor de berekening van de draagkracht dan ook uitgaan van het huidige inkomen van de man als directeur/grootaandeelhouder van [naam bedrijf2] .
5.8
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om een adequate inschatting van zijn huidige inkomen te maken. De man heeft geen recente jaarstukken van [naam bedrijf2] of aangiftes omzetbelasting overgelegd. Dit had wel op zijn weg gelegen. Het nalaten hiervan komt voor zijn rekening en risico. Nu wel enkele gegevens omtrent het inkomen van de man bekend zijn, ziet het hof aanleiding om het inkomen van de man te schatten.
Gebleken is dat de man in ieder geval een managementvergoeding van € 54.000,- per jaar ontvangt en een winstuitkering van, naar de man ter mondelinge behandeling heeft verklaard, tussen de € 15.000,- en € 17.000,- per jaar. Voorts is gebleken dat de man via [naam bedrijf1] wordt tewerkgesteld. Uit de jaarstukken van [naam bedrijf1] blijkt dat er een managementvergoeding van € 160.000,- wordt uitgekeerd. Gelet daarop en de verklaring van de man dat er sinds oktober 2015 een derde persoon deelneemt, gaat het hof uit van een managementvergoeding van € 140.000,- voor de man en de andere oprichter. Naar aanleiding van het voorgaande stelt het hof het inkomen van de man in redelijkheid op € 80.000,- bruto per jaar.
5.9
Nu geen grief is gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum zal ook het hof de draagkracht beoordelen vanaf 1 maart 2015. Het hof gaat daarbij uit van de volgende gegevens.
5.1
De man, geboren op [geboortedatum3] , woont samen met [persoon3] (verder te noemen: [persoon3] ). Uit deze relatie is op [geboortedatum4] [kind3] geboren. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en dearbeidskorting.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2015 vast op € 3.757,- per maand.
5.11
Conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2015, stelt het hof de draagkracht van de man ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast op € 1.228,- per maand.
5.12
De vrouw, geboren op 20 oktober 1972, heeft de volgende inkomsten:
- een bruto maandloon van € 3.626,40, te verminderen met pensioenpremie, premie
AOP, en te vermeerderen met vakantiegeld en eindejaarsuitkering blijkens de
salarisspecificaties over februari, maart en april 2015;
- een bruto maandloon van.€ 3.666,40 bruto per maand blijkens de salarisspecificaties
over juni en juli 2015 te verminderen met korting ziekte/uitkering van € 366,64 per
maand, pensioenpremie premie AOP en te vermeerderen met vakantiegeld en
eindejaarsuitkering;
- een bruto maandloon van € 3.666,40 bruto per maand met ingang van
1 januari 2016 blijkens de salarisspecificatie over februari 2016 te verminderen met
korting ziekte/uitkering van € 916,60 per maand, pensioenpremie, premie AOP en te
vermeerderen met vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
5.13
De vrouw heeft toegelicht dat zij wegens arbeidsongeschiktheid per 7 april 2015 met een percentage van tien en met ingang van oktober 2015 met een percentage van 25 wordt gekort. Het kortingspercentage van 10 is nog niet verwerkt in de loonspecificatie van april 2015 maar is later verrekend. Het hof zal om praktische redenen (teneinde het aantal periodes te beperken) rekenen vanaf 1 maart 2015 met 10% minder inkomen van de vrouw (op basis van de loonstrook juli 2015) en met ingang van 1 november 2015 (gelet op het feit dat er dan ook geen kosten kinderopvang meer zijn voor [kind1] en [kind2] ) met 25% minder inkomen (op basis van de loonstrook februari 2016). De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin.Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het kindgebonden budget wordt door het hof betrokken bij het inkomen van de vrouw.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw met ingang van 1 maart 2015 vast op € 2.957,- per maand en met ingang van 1 november 2015 op € 2.696,- per maand.
Conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2015, stelt het hof de draagkracht van de vrouw ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 maart 2015 vast op € 837,- per maand en met ingang van 1 november 2015 vast op
€ 709,- per maand.
5.14
De voor de kinderen beschikbare draagkracht van de man wordt mede bepaald door zijn onderhoudsplicht voor het uit de relatie met [persoon3] geboren kind [kind3] , in de behoefte van welk kind ook hij dient bij te dragen.
Gelet op de invloed van de onderhoudsplicht van de man jegens [kind3] op de draagkracht ten behoeve van de onderhoudsplicht van de man jegens [kind1] en [kind2] , betrekt het hof ook de behoefte van [kind3] en de draagkracht van [persoon3] in de beschouwing. Nu partijen daartegen geen grief hebben gericht sluit het hof aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden beschikking heeft overwogen, te weten een behoefte van [kind3] van afgerond
€ 779.= per maand, een netto besteedbaar inkomen van [persoon3] van € 3.087,- per maand, en een draagkracht van [persoon3] van € 900,- per maand. Het hof loopt niet vooruit op de mogelijke kosten van de BSO, nu deze kosten thans nog niet worden gemaakt en de man deze kosten onvoldoende inzichtelijk, bijvoorbeeld door overlegging van een contract met de BSO-aanbieder, heeft gemaakt.
5.15
Zoals hiervoor reeds overwogen bedraagt de behoefte van de kinderen [kind2] en [kind1] tot 1 november 2015 tezamen € 1.438,- per maand. De behoefte van [kind3] bedraagt € 779,- per maand. De totale behoefte van de drie kinderen bedraagt € 2.217,- per maand.
De totale draagkracht van de man, de vrouw en [persoon3] bedraagt € 2.965,- per maand.
De man dient naar rato van zijn draagkracht bij te dragen in de behoefte van zijn drie kinderen. Het aandeel van de man bedraagt dan tot 1 november 2015 (eigen draagkracht van de man/ totale draagkracht van alle onderhoudsplichtigen) x de totale behoefte van de drie kinderen = € 918,20 ofwel € 306,- per kind per maand.
Met ingang van 1 november 2015 bedraagt de behoefte van [kind2] en [kind1] tezamen
€ 1.242,- per maand. De totale behoefte van de drie kinderen bedraagt dan € 2.021,- per maand. De totale draagkracht van de man, de vrouw en [persoon3] bedraagt € 2.837,- per maand.
Het aandeel van de man bedraagt met ingang van 1 november 2015 derhalve (eigen draagkracht van de man/ totale draagkracht van alle onderhoudsplichtigen) x de totale behoefte van de drie kinderen = € 880,49 ofwel € 293,- per kind per maand.
5.16
Nu tussen de man en [kind1] en [kind2] al geruime tijd geen omgang meer is, ook al zou de man dat graag anders zien, zal het hof uitgaan van deze feitelijke situatie en geen rekening houden met een zorgkorting.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit dat huwelijk geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 14 september 2015, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 13 juli 2011 voor zover het de bij die beschikking vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind1] en [kind2] betreft en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind1] en [kind2] € 306,- per kind per maand en met ingang van 1 november 2015 € 293,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, A. Smeeïng-van Hees en
K.J. Haarhuis, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 15 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.