ECLI:NL:GHARL:2016:7589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/01485
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van activiteiten als winst uit onderneming en de toepassing van zelfstandigenaftrek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van de activiteiten van belanghebbende als winst uit onderneming. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd gekregen door de Inspecteur van de Belastingdienst, die hij betwistte. De rechtbank had eerder in het voordeel van belanghebbende beslist, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. De kern van het geschil was of belanghebbende aan het urencriterium voldeed voor de zelfstandigenaftrek, wat betekent dat hij ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming moest besteden.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan dit urencriterium voldeed. Hoewel hij claimde dat hij in 2011 meer dan 1.312 uren aan zijn activiteiten had besteed, vond het Hof dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de omvang van de werkzaamheden. De omzet die hij genereerde was laag in verhouding tot het aantal uren dat hij stelde te hebben gewerkt. Het Hof concludeerde dat het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond was en dat het principaal hoger beroep als ingetrokken moest worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderbouwing van de bestede uren voor de zelfstandigenaftrek en de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende bewijs te leveren voor hun claims. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/01485
uitspraakdatum:
20 september 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 oktober 2015, nummer LEE 15/800, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.879 Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 306.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 9 oktober 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.934.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was in het onderhavige jaar fulltime in dienstbetrekking van het Ministerie [B] (hierna: de werkgever) werkzaam.
2.2
In 2010 en 2011 heeft de werkgever belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich gedurende 25 percent van zijn arbeidstijd te ontwikkelen als zelfstandige. In 2012 werkte belanghebbende weer voltijds bij de werkgever.
2.3
Naast werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking (en een in het kader hiervan plaatsgevonden hebbende detachering) heeft belanghebbende sinds 2010 andere activiteiten verricht. Die activiteiten bestaan onder meer uit het ontwikkelen en beschikbaar stellen van digitale handhavingstools ten aanzien van internationale soortenbescherming van flora en fauna en uit het verrichten van onderzoek ter zake daarvan (hierna: de activiteiten).
2.4
Belanghebbende verrichtte de werkzaamheden onder de naam [C] . Tot zijn activiteiten behoorde de opbouw en ontwikkeling van een CPTES-database (Commercial Products in Trade containing Endangered Species) als methode voor de identificatie en screening van commerciële producten op soorten die beschermd zijn onder het CITES-verdrag (Convention on international Trade in Endangered species of Wild Flora and Fauna).
2.5
Met de activiteiten behaalde belanghebbende de volgende omzet en het volgende resultaat:
Jaar:
2010
2011
2012
2013
Omzet in euro:
10.205
12.168
7.556
11.148
Resultaat in euro:
6.177
7.871
5.086
8.463
2.6
In 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 12.170 aan bruto opbrengsten gerealiseerd, in 2015 circa € 10.000 en in 2016 naar belanghebbendes schatting circa € 25.000.
2.7
In het tot de stukken behorende controlerapport wordt ten aanzien van de activiteiten geconstateerd dat belanghebbende een aantal opdrachtgevers heeft, dat sprake is van voldoende zelfstandigheid, dat debiteurenrisico wordt gelopen en dat hij zich naar buiten presenteert via de website "www.reijngoudconcept.net".
2.8
Belanghebbende heeft in 2011 in een agenda de aan de activiteiten bestede tijd bijgehouden. In een overzicht, waarin hij de gegevens heeft uitgewerkt, wordt onderscheid gemaakt in uren besteed aan onderzoek voor organisaties, het ontwikkelen van de database, het schrijven van een artikel, het voorbereiden, geven en volgen van workshops, netwerken en het voeren van administratie. Het overzicht vermeldt in totaal 1.312 uren.
2.9
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het onderhavige jaar verzocht om toepassing van zelfstandigenaftrek ten bedrage van € 11.607, waarin begrepen een bedrag van € 2.123 aan startersaftrek. De Inspecteur heeft de aangifte bij de aanslagregeling gecorrigeerd met het bedrag van de zelfstandigenaftrek en met € 448 aan MKB-winstvrijstelling.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of het resultaat uit belanghebbendes naast zijn dienstbetrekking verrichte activiteiten dient te worden gekwalificeerd als winst uit onderneming, en voorts of belanghebbende voor het onderhavige jaar recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, de grootte van de brutobaten, de beschikbare tijd, de beperkte investeringen en risico's, en het spraakgebruik meebrengen dat ter zake van belanghebbendes activiteiten niet gesproken kan worden van ondernemerschap. Zijns inziens is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts stelt hij dat belanghebbende volgens zijn tijdsbestedingsstaat slechts circa 200 directe uren aan zijn activiteiten verricht. Ter zitting heeft de Inspecteur zijn hoger beroep voorwaardelijk ingetrokken, en wel voor het geval in rechte komt vast te staan dat belanghebbende niet aan het voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek vereiste urencriterium voldoet.
3.3
Belanghebbende stelt dat zijn activiteiten de laatste jaren meer brutobaten hebben opgeleverd dan in de beginfase, en dat hij verwacht dat hij in 2017 in staat zal zijn "geheel zelfstandig, dus niet meer geheel of gedeeltelijk in loondienst, mijn onderneming te gaan runnen". Hij heeft alle bestede uren verantwoord. Voor de beoordeling van het urencriterium dienen naar zijn mening ook de indirecte uren mee te tellen. Belanghebbende heeft in 2011 eerder meer dan minder dan 1.312 uren aan zijn als onderneming te kwalificeren activiteiten gewerkt.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.6
Belanghebbende concludeert tot, naar het Hof begrijpt, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.327.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Gelet op de voorwaardelijke intrekking van het principaal hoger beroep, zal het Hof eerst het incidenteel hoger beroep beoordelen.
4.2
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die de toepassing van de zelfstandigenaftrek voorstaat, aannemelijk maakt dat aan het daarvoor vereiste urencriterium is voldaan, dat wil zeggen dat hij in 2011 ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed.
4.3
In het licht van de dienstbetrekking van belanghebbende, waarin hij in 2011 voor twee uur per dag werd vrijgesteld voor zijn werkzaamheden met betrekking tot de database, zodat het totaal van de door hem aan arbeid bestede tijd in 2011 circa anderhalf keer en in 2012 circa twee keer een gebruikelijk arbeidsduur van ongeveer 36 uur per week zou bedragen, mag van belanghebbende daarbij een gedegen onderbouwing worden verwacht.
4.4
Belanghebbende heeft daartoe een kopie van aantekeningen in een agenda overgelegd, alsmede een uitwerking daarvan. De in de overzichten opgenomen uren worden in hele uren vermeld. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende aan alle werkzaamheden steeds hele uren heeft besteed. De overzichten worden voorts onvoldoende ondersteund door stukken waaruit de omvang van de werkzaamheden volgt. Daarbij is de door de werkzaamheden gegenereerde omzet zeer laag in verhouding tot het gestelde aantal bestede uren, ook indien ermee rekening wordt gehouden dat niet alle gewerkte uren in hetzelfde jaar tot baten zullen hebben geleid. Het Hof wil wel aannemen dat belanghebbende in 2011 veel tijd heeft gestoken in de activiteiten, maar acht belanghebbende er op grond van het voorgaande niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het aantal daaraan bestede uren ten minste 1.225 heeft bedragen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep ongegrond. Daarmee geldt het principaal hoger beroep als ingetrokken.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
20 september 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 september 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.