ECLI:NL:GHARL:2016:7592

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
14/01237 tm 14/01240
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikkingen en administratieplicht van exploitant van prostitutiepanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de informatiebeschikkingen die zijn opgelegd aan de exploitant van prostitutiepanden. De belanghebbende, die ook een coffeeshop exploiteerde, had in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting de inkomsten uit de prostitutie in box 3 aangegeven, terwijl de Inspecteur van mening was dat deze inkomsten als winst uit onderneming in box 1 moesten worden belast. De Inspecteur had informatiebeschikkingen genomen omdat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn administratieplicht. De rechtbank had de informatiebeschikkingen gedeeltelijk vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende als ondernemer administratieplichtig was en dat hij niet had voldaan aan de eisen van de administratieplicht. De tekortkomingen in de administratie waren zo ernstig dat de administratie niet kon dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de informatiebeschikkingen terecht waren genomen. De belanghebbende had geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat de Inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van een goede administratie voor belastingplichtigen, vooral in sectoren met contante transacties zoals de prostitutie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 14/01237 tot en met 14/01240
uitspraakdatum:
20 september 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Midden en Kleinbedrijf Leeuwarden
(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2014, nummers AWB LEE 13/693 tot en met 13/696, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2011 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot een aan belanghebbende op te leggen aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) betreffende het jaar 2007.
1.2
Met dagtekening 16 december 2011 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking genomen met betrekking tot een op te leggen naheffingsaanslag in de omzetbelasting (OB) betreffende het tijdvak 2007.
1.3
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 augustus 2012 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot een aan belanghebbende op te leggen aanslag in de IB/PVV betreffende het jaar 2008.
1.4
Met dagtekening 10 augustus 2012 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking genomen met betrekking tot een op te leggen aanslag in de OB betreffende het tijdvak 2008.
1.5
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 2 december 2014 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de informatiebeschikkingen vernietigd voor zover deze zien op de inlichtingenplicht van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de informatiebeschikkingen gehandhaafd voor zover deze zien op de administratie van de prostitutiepanden en [I] , bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 168 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.460.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en prof. dr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw mr. [B] en drs. [C] , alsmede mr. [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [E] , [F] en [G] .
1.1
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren [in] 1945 en is getrouwd geweest met mevrouw [H] . Mevrouw [H] is [in] 2012 overleden.
2.2
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf en heeft in de jaren 2007 tot en met 2011 een coffeeshop onder de naam [I] (hierna: [I] ) te [J] geëxploiteerd.
2.3
Belanghebbende bezat in 2007 en 2008 een aantal onroerende zaken waar raamprostitutie wordt bedreven. Deze prostitutiepanden zijn gelegen in [J] , [K] en [L] . Aan belanghebbende zijn als exploitant van de prostitutiepanden door de betreffende gemeenten exploitatievergunningen verleend.
2.4
Belanghebbendes prostitutiepanden hebben een verhuurcapaciteit van in totaal 111 kamers.
2.5
De beheerder van de panden noteerde op een envelop per dag per kamer of deze bezet was en of voor het gebruik ervan betaald was. Door de aanduiding „NB” wordt vermeld dat een kamer wel verhuurd was maar nog niet betaald. De contante opbrengsten van de betreffende dag werden verzameld door de beheerder. Deze verstrekte aan belanghebbende iedere dag de envelop met contant geld. Aan de hand van de genoteerde bezetting controleerde belanghebbende het in de envelop aanwezige bedrag. Het totaal van de opbrengsten werd per dag in het kasboek genoteerd.
2.6
De enveloppen van het jaar 2007 zijn niet meer aanwezig. Van het eerste kwartaal van 2008 zijn wel enveloppen aanwezig. Vanaf maart 2007 werden er kwitanties aan de prostituees afgegeven. Vanaf het tweede kwartaal van 2008 werden doorgedrukte en doorgenummerde kwitantieboekjes gebruikt. Over de periode van maart 2007 tot en met maart 2008 zijn geen kwitanties bewaard gebleven.
2.7
In juli 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en [M] van de Belastingdienst/Ondernemingen Leeuwarden. Bij dit gesprek was tevens [N] (hierna: [N] ), invorderingsambtenaar bij de Belastingdienst, aanwezig. Ter zitting van de Rechtbank hebben belanghebbende en de beheerder van belanghebbendes panden, mevrouw [O] (hierna: [O] ), verklaard dat [N] hun contactpersoon was en voor belanghebbende tevens vertrouwenspersoon voor het innen van belastinggelden van de sekswerkers. Tijdens het gesprek is de ontwikkeling van het nieuwe belastingstelsel met betrekking tot de vastgoedportefeuille van belanghebbende ter sprake gekomen. Een samenvatting van het gesprek is vastgelegd in een brief van 30 augustus 2000 van de Inspecteur. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
„Dit gesprek had voornamelijk een orienterend karakter. De ontwikkeling van het nieuwe belastingstelsel is ter sprake gekomen met name met betrekking tot de onroerende zaken van de heer [X].
Het grootste deel van de onroerende zaken heeft betrekkinghebbenop normaal vermogensbeheer. Er vinden nauwelijks mutaties plaats. In 2001 is sprake van positionering in box 3.Voor een aantal onroerende zaken, en dan bedoel ik de panden op de [a-straat] die te maken hebben met de uitoefening van prostitutie, is sprake van werkzaamheden die het gewone vermogensbeheer te boven gaan. Er wordt dagelijks geld opgehaald, dagelijks wordt de stand van zaken opgenomen. De ontwikkelingen op het gebied van prostitutie worden nauwlettend gevolgd. Er vindt overleg plaats met een coordinatrice. Etc. De opbrengsten en kosten van deze panden zullen in box 1 gaan vallen. De waarde van deze panden zal in overleg per 1-1-2001 getaxeerd dienen te worden.”.
2.8
Op 15 november 2007 heeft een bedrijfsbezoek door de Inspecteur bij de prostitutiepanden plaatsgevonden. In het rapport van de Inspecteur met aanvraagdatum 9 oktober 2008 is onder meer het volgende opgenomen:

4 Kasadministratie4.1 AlgemeenDe kasadministratie wordt op de volgende wijze gevoerd:„De ontvangen bedragen worden per locatie en kamernummer op een envelop vermeldt en dagelijks door dhr. [X] ontvangen.
4.2
KwitantiesDoor de exploitant worden sinds maart 2007 kwitanties afgegeven aan de sekswerkers.”.
2.9
Naar aanleiding van een op 15 november 2007 gevoerd gesprek tussen belanghebbende, zijn toenmalige accountant [P] AA, werkzaam bij [Q] , en mr. [R] van de Belastingdienst, heeft mr. [R] op 16 november 2007 een brief aan belanghebbende gezonden met als onderwerp: ’Opzeggen eventuele afspraak’. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

Op 15 november hebben wij op uw kantoor een voorlichtingsbezoek inzake de omzetbelasting bij raamprostitutie gegeven aan u en uw cliënt de heer [X] , sofi-nummer [00000] . U vroeg toen ook naar de inkomstenbelasting. U verklaarde dat de heer [X] een afspraak had gemaakt met de heer [N] van het belastingkantoor Leeuwarden over de belastbaarheid van deze panden.Deze afspraak zou inhouden dat de inkomsten belast zouden worden in Box 3. Dit betreft vermoedelijk een mondelinge afspraak, daar er in onze systemen niets van is vastgelegd.Indien deze afspraak bestaat is hij niet in overeenstemming met onze werkwijze. Wij zijn van mening dat verhuur van kamers ten behoeve van raamprostitutie het normale vermogensbeheer ruimschoots te boven gaan en dat de inkomsten hieruit voor de inkomstenbelasting belast zal zijn in Box 1.Indien het bestaan van deze afspraak al kan worden aangetoond, zeg ik hem in ieder geval per 31 december 2007 op.”.
2.1
Belanghebbende heeft ten behoeve van de administratie van [I] een verkooplijst bijgehouden. Op die lijst worden de beginvoorraad softdrugs, de bijvullingen, de voorraad om 17.30 uur, de eindvoorraad en de verkopen softdrugs vermeld. Vanaf 8 juni 2007 werd gebruik gemaakt van een kassasysteem, waarin de verkopen zijn vastgelegd. Van de voorraad in de stash werd geen administratie bijgehouden.
2.11
Op 25 juni 2007 heeft de Inspecteur een bedrijfsbezoek afgelegd bij [I] . Hiervan is een rapport opgemaakt met dagtekening 4 juli 2007. In het rapport staat onder andere het volgende:
„1 Reikwijdte van het bezoekDit controlerapport geeft de uitkomsten weer van het afgelegde bezoek en vermeldt de standpunten van de belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de heffing en inning van belasting te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.Het bedrijfsbezoek heeft zich beperkt tot de volgende elementen:- het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;- het vaststellen van de voorraad in de coffeeshop;- het beoordelen van de actuele administratieve vastleggingen;- het beoordelen van de kasadministratie;- het vaststellen van de identiteit en het aantal in de onderneming kennelijk in loondienst werkzame personen;- het beoordelen of aan de werkgeversverplichtingen is voldaan;
Met nadruk wordt erop gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(…)

11.11 Afspraken

Met zijn de volgende afspraken gemaakt:
- de kopie-identiteitsbewijzen zullen voortaan aanwezig zijn op het bedrijfsadres.- met ingang van heden zult u een kasboek bijhouden waaruit de dagelijkse inkomsten en uitgaven blijken.

12.Slotopmerkingen

Onze bevindingen zullen worden vastgelegd. De bevindingen zijn (nog) niet vergeleken met de door u in het verleden gedane belastingaangiften. U kunt aan dit bezoek dan ookniethet vertrouwen ontlenen dat de door u in het verleden ingediende aangiften daarmee zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.
Het is zeer wel mogelijk dat de verantwoordelijke belastinginspecteur bij de beoordeling van door u ingezonden aangiftebiljetten, nog op deze waarneming terugkomt. Bijvoorbeeld in de vorm van aanvullende vragen.
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de administratie zelf niet is beoordeeld. Uiteraard kan dan ook niet geconcludeerd worden dat de Belastingdienst aan die administratie haar goedkeuring verleent.
.
2.12
De inkomsten uit de prostitutiepanden heeft belanghebbende in zijn aangiften in de IB/PVV voor 2007 en 2008, evenals voor de voorgaande jaren 2001 tot en met 2005, in box 3 aangegeven. De inkomsten die belanghebbende genoot uit de exploitatie van [I] heeft belanghebbende opgegeven als winst uit onderneming.
2.13
De aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2005 zijn zonder inhoudelijke beoordeling administratief afgedaan.
2.14
Op 28 mei 2008, 9 oktober 2008 en 14 november 2008 hebben bedrijfsbezoeken bij [I] plaatsgevonden. In de hiervan opgemaakte rapporten met dagtekening 5 juni 2008 en 4 december 2008 is de volgende passage opgenomen:
„Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.”.
2.15
Voor het jaar 2008 gaf belanghebbende de inkomsten uit raamexploitatie in zijn aangifte in de IB/PVV aan als winst uit onderneming. Per 1 januari 2009 is deze onderneming geruisloos ingebracht in [S] B.V.
2.16
Op 20 juni 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart met als doel de aanvaardbaarheid te beoordelen van de aangiften in de IB/PVV voor 2007 tot en met 2009, de OB over 2007 tot en met 2010 en loonheffingen over 2007 tot en met 2010. Bij brief van 11 augustus 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende laten weten dat het boekenonderzoek als doel heeft de aanvaardbaarheid van de aangiften voor 2006 tot en met 2008 van belanghebbende en zijn fiscale partner vast te stellen.
2.17
Op 16 december 2011 heeft de Inspecteur de informatiebeschikkingen voor de IB en de OB voor 2007 genomen. In deze informatiebeschikkingen is onder meer het volgende vermeld:
„Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2007 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (A.w.r.) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de A.w.r. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2.
en:
„Bijlage 1 Informatiebeschikking d.d.16 december 2011
Coffeeshop [I]
(…)
Zoals reeds hiervoor genoemd vindt de verantwoording van de voorraad en de omzet plaats op de verkooplijst. Op deze lijst wordt vermeld: beginvoorraad softdrugs (sd), bijvullingen, eindvoorraad om 17.30 uur, eindvoorraad na sluiting en de verkoop sd. Indien deze registratie nauwkeurig uitgevoerd zou worden, zou de omzetverantwoording volledig moeten zijn. Uit de verkooplijsten blijkt echter dat men niet alle sd vanuit de stash als bijvulling boekt, maar ook als beginvoorraad inbrengt.
Door deze wijze van registreren kan geen aansluiting gemaakt worden tussen de totale inkoop softdrugs en de bijvulling vanuit de stash naar de shop. Er wordt dus geen sluitende voorraad administratie gevoerd.”.
en:
„Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de omzetbelasting voor het belastingjaar 2007 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (A.w.r.) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de A.w.r. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlage 1.”.
en:
„Bijlage 2 Informatiebeschikking d.d. 16 december 2011
(…)
De conclusie is dat er in geen sluitende (exploitatie-, personeels- en kas) administratie is gevoerd. Verder kom ik tot de vaststelling dat er de gegevens niet zijn bewaard. Het is op geen enkele wijze mogelijk om achteraf de volledigheid van de kosten en omzet vast te stellen laat staan om deze binnen een redelijke termijn te kunnen controleren.
Belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. Onder andere zijn niet bewaard: agenda’s en/of afsprakenboeken, vastlegging van (niet) verhuurde ruimtes, ontvangen huuropbrengsten (kwitanties), prijslijsten, betaalde kosten, inkoop goederen en de planning van en de daadwerkelijke inzet van de werknemers. Door het niet bewaren van deze bestanden voldoet de belastingplichtige niet aan artikel 52, vierde, vijfde en zesde lid AWR.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie van 2007dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de administratie daarom niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.Hieruit volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR.”.
2.18
Op 10 augustus 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikkingen voor de IB en de OB voor 2008 genomen. In deze informatiebeschikkingen is onder meer het volgende vermeld:
„Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2008 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de Awr. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking”.
en:
„Bijlage 1 Informatiebeschikking inkomstenbelasting 2008
(…)
ConclusiesNiet voldoen aan administratieplicht (artikel 52 Awr)
(…)Er is vastgesteld dat:
- er geen volledige sluitende goederen en geldbeweging wordt bijgehouden;- (nagenoeg) alle inkopen, verkopen en zakelijke betalingen contant worden verricht;- in de onderneming personeelsleden werkzaam zijn die handelingen kunnen en/of mogen uitvoeren met betrekking tot zowel de voorraad (sd) en de kas;
- de belastingplichtige zich derhalve niet gedraagt als een geobjectiveerde ondernemer.
- Controleerbaarheid
(…)De administratie is niet zodanig ingericht dat controle binnen een redelijke termijn mogelijk is. (…)”.
en:
„Informatiebeschikking
Ik stel vast dat er voor de omzetbelasting voor het belastingjaar 2008 niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en verder dat voor dat middel en jaar ook niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de Awr. Ik wil hiervoor verwijzen naar de bijlagen 1 en 2. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.
(…)”.
en:
„Bijlage 2 Informatiebeschikking omzetbelasting 2008
(…)
Conclusie(s)
De conclusie is dat er in 2008 geen sluitende (exploitatie-, personeels- en kas) administratie is gevoerd. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van de ondernemer zijn de vastleggingen in de administratie (objectief gezien) onvoldoende.
Het is op geen enkele wijze mogelijk om achteraf de volledigheid van de kosten en omzet vast te stellen laat staan om deze binnen een redelijke termijn te kunnen controleren.
Verder stel ik vast dat er gegevens die tot de administratie, van het jaar 2008, van de exploitant behoorden, niet bewaard zijn gebleven. Dit met uitzondering van een deel van de (doorslagen van de) kwitanties. Door het niet bewaren van deze gegevens en/of bestanden voldoet de ondernemer niet aan artikel 52, vierde, vijfde en zesde lid Awr.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie van 2008 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de administratie daarom niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.Hieruit volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 Awr, artikel 34, 35, 35a Wet ob en artikel 31 Ub ob.”.
2.19
Ter zitting heeft belanghebbende een verklaring overgelegd, op 3 juni 2015 ondertekend door [T] en [U] , voormalige collega's van [N] . Deze verklaring luidt als volgt:
„In het verleden was het zo dat de deurwaarder geen enkele bemoeienis had met de inning zowel zakelijk als prive van dhr [X] . Dit werd behandeld door dhr [N] . Eens in de zoveel tijd kwam dhr [X] ten kantore om de fiscale zaken te regelen, hij had dan papieren bij zich.
Wat hier dan besproken of gedaan en hoe de zaken werden afgehandeld is ons niet bekend.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht zijn opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur bij hem het vertrouwen had gewekt dat hij de inkomsten uit de prostitutiepanden in box 3 mocht aangeven; dat ten aanzien van die panden geen sprake was van het drijven van een onderneming of van resultaat uit overige werkzaamheden, op grond waarvan er geen administratieplicht bestond; en dat, zo belanghebbende wel administratieplichtig was, aan de administratieplicht is voldaan. Voorts voert hij aan dat de Rechtbank de Inspecteur had dienen te veroordelen tot vergoeding van de integraal door belanghebbende gemaakte proceskosten.
3.3
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende in het principaal hoger beroep gemotiveerd betwist. In het incidenteel hoger beroep voert de Inspecteur aan dat de Rechtbank de beschikkingen ten onrechte partieel heeft vernietigd. Zijns inziens is partiële vernietiging van een informatiebeschikking uitsluitend mogelijk indien een beschikking ziet op meer dan een aanslag en naar het oordeel van de rechter ten aanzien van een of meer van die aanslagen ten onrechte is genomen en voor een of meer andere aanslagen in stand kan blijven. Bovendien is er inhoudelijk geen grond voor vernietiging van de informatiebeschikkingen, omdat belanghebbende tekortgeschoten is in zijn informatieplicht ten aanzien van coffeeshop [I] . Ten slotte stelt de Inspecteur dat de Rechtbank, nu de informatiebeschikkingen terecht zijn genomen, hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.
3.4
Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep gemotiveerd betwist.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. Daarbij hebben zij eensluidend verklaard dat zij de juistheid van de informatiebeschikkingen uitsluitend aan het oordeel van het Hof willen onderwerpen voor zover zij betrekking hebben op de prostitutiepanden.
3.6
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikkingen.
3.7
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

In het principaal appel
4.1
Van een bedrijfsmatige exploitatie is sprake wanneer met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijk productieproces wordt deelgenomen met het oogmerk om daarmee winst te behalen.
4.2
Belanghebbende had in de onderhavige jaren 111 ramen ter beschikking voor raamprostitutie. Hij verrichtte daarvoor, naar hij zelf heeft gesteld, in ieder geval de volgende werkzaamheden: het innen van huren, het aantrekken van nieuwe huursters, het opstellen en laten ondertekenen van huurcontracten en het door derden laten verrichten van noodzakelijk onderhoud.
4.3
Voorts heeft hij, ten einde de prostituees in de gelegenheid te stellen hun werkzaamheden te verrichten, een exploitatievergunning moeten aanvragen en de voorwaarden daarvan moeten onderhouden en naleven. De verplichtingen daaruit leiden onder meer tot de volgende werkzaamheden: het openen en sluiten van de panden; het houden van, al dan niet passief, toezicht; identificatie van de prostituees; het schoonmaken van delen van de panden; het dagelijks innen en afdragen van de gelden; zorgdragen voor de overige vereisten van de vergunning.
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, ten bewijze waarvan hij ter zitting een tweetal beschikkingen uit 2014 heeft overgelegd, waarin de tijdelijke sluiting van twee van de seksinrichtingen aan de [a-straat] te [J] is bevolen wegens exploitatie in strijd met de regelgeving van de Algemene Plaatselijke Verordening [J] , respectievelijk de vergunning. Die beslissingen vormen naar ’s Hofs oordeel geen aanwijzing voor de door belanghebbende gestelde beperkte handhaving in 2007 en 2008. Zelfs indien belanghebbende ook toen de voorwaarden niet volledig naleefde, kan dat niet leiden tot het oordeel dat hij geen werkzaamheden als ondernemer heeft verricht.
4.5
Het vorenoverwogene brengt mee dat belanghebbende, gelet op de aard en omvang van zijn werkzaamheden, als ondernemer een seksinrichting heeft geëxploiteerd. Die werkzaamheden gaan normaal vermogensbeheer te boven. Hieraan doet niet af dat belanghebbende de prostituees geen handdoeken en beddengoed verschafte.
4.6
Ook indien moet worden uitgegaan van de juistheid van de door belanghebbende gestelde bezettingsgraad van de kamers, is de door hem verrichte arbeid erop gericht om een meer dan normaal rendement te behalen. Indien een zodanig nagestreefd rendement niet wordt gerealiseerd, wil dat niet zeggen dat van ondernemerschap geen sprake is.
4.7
Belanghebbende is als ondernemer administratieplichtig. Dit brengt ingevolge het bepaalde in artikel 52 van de AWR mee dat hij gehouden is van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belang en overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Voorts is hij verplicht de gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren en dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4.8
De Inspecteur heeft ten aanzien van de administratie betreffende de prostitutiepanden gesteld dat alle op het jaar 2007 betrekking hebbende primaire en andere vastleggingen van de administratie niet bewaard zijn gebleven. Belanghebbende erkent dat er over dat jaar nauwelijks bescheiden voorhanden zijn, doch stelt dat de reden hiervoor gelegen is in het door hem gestelde door medewerkers van de Inspecteur gewekte vertrouwen dat de panden in box 3 dienden te worden verantwoord, waarvoor een informatie- en bewaarplicht ontbreekt. Wat er zij van dat door belanghebbende gestelde gewekte vertrouwen – waarover hierna zal worden geoordeeld –, die verklaring van de afwezigheid van administratie doet aan die afwezigheid niet af. De vrijwel volledige afwezigheid van administratie over het jaar 2007 brengt mee dat moet worden geoordeeld dat belanghebbende voor dat jaar niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan.
4.9
Over het jaar 2008 zijn in belanghebbendes administratie geen vastleggingen aangetroffen van de contante transacties. Er werd geen gebruik gemaakt van een afrekensysteem, geen kasboek bijgehouden en geen kascontrole uitgevoerd, ook niet bij overname van werkzaamheden waarbij een medewerker de verantwoordelijkheid voor geld aan een andere medewerker overdroeg. Vergunningen voor de verhuur van bedrijfsruimten zijn niet in de administratie van belanghebbende aangetroffen, evenmin als vastleggingen met betrekking tot planning van inzet van de medewerkers. Aldus is de administratie van belanghebbende over 2008 zo gebrekkig, dat moet worden geoordeeld dat belanghebbende ook voor dat jaar voor de inkomstenbelasting niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan.
4.1
Met betrekking tot de omzetbelasting zijn voor de panden in [J] voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 april 2008 geen kwitanties aangetroffen. Van de vanaf 8 april 2008 uitgeschreven kwitanties zijn doorslagvellen uit de kwitantieblokken verwijderd en niet bewaard gebleven. Voor de panden in [L] zijn over de periode van 1 januari 2008 tot 3 december 2008 geen kwitanties uitgeschreven. Van de 31 aangetroffen kwitanties zijn er 29 ongenummerd. Voor de panden in [K] zijn in 2008 199 kwitanties uitgeschreven, waarvan 198 ongenummerd. Ook hier zijn doorslagvellen uit de kwitantieblokken verwijderd en niet bewaard gebleven. Belanghebbende heeft zijn overige op het jaar 2008 betrekking hebbende primaire en verdere vastleggingen niet bewaard.
4.11
Belanghebbende heeft weliswaar betwist dat doorslagvellen uit kwitantieblokken zijn verwijderd en niet zijn bewaard, maar het Hof hecht geloof aan hetgeen de Inspecteur dienaangaande heeft gesteld. Het had op de weg van belanghebbende gelegen zijn thans blote betwisting te staven door overlegging van de volgens hem bewaarde doorslagvellen, hetgeen hij echter heeft nagelaten.
4.12
De zojuist omschreven tekortkomingen in de administratie zijn van dien aard dat moet worden geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht ten aanzien van de omzetbelasting voor 2007 en 2008. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur, die zich voor zijn standpunt te dezen mede baseert op door hem gestelde verschillen tussen bezetting en kwitanties, bij die constatering fouten heeft gemaakt bij de vaststelling van de aanwezigheid van prostituees, doet aan het vorenstaande niet af. Ook indien die stelling juist zou zijn, brengen de overige tekortkomingen op zich reeds mee dat de administratie ondeugdelijk is.
4.13
De informatiebeschikkingen zijn terecht per belastingmiddel en per tijdvak genomen. De stelling van belanghebbende dat de omzetbelasting in geval van kwartaalaangiften per kwartaal moet worden beoordeeld, is op zichzelf juist, doch zulks staat er niet aan in de weg dat de beschikking wordt genomen voor een naheffingstijdvak van een jaar, mits de belastingplichtige in elk van de kwartalen waarop de beschikking betrekking heeft, is tekortgeschoten in zijn administratieplicht. Dit laatste is, gelet op het vorenoverwogene, ten aanzien van belanghebbende het geval.
4.14
Belanghebbende stelt dat [N] , destijds invorderingsambtenaar bij de Belastingdienst, zijn conceptaangiften controleerde en in orde bevond. Deze door de Inspecteur betwiste stelling wordt door belanghebbende onderbouwd met de bij de Rechtbank afgelegde verklaringen van de accountant en van mevrouw [O] . Voorts blijkt, aldus belanghebbende, uit de aanwezigheid van [N] bij het gesprek in juli 2000 dat [N] een vertrouwensman van belanghebbende was bij de Belastingdienst. Ten slotte heeft belanghebbende aan de communicatie met de Belastingdienst en uit de brief van 30 augustus 2000 het vertrouwen mogen ontlenen dat de fiscale behandeling van de prostitutiepanden in zijn aangiften in de inkomstenbelasting juist was.
4.15
Voorop staat dat het door de inspecteur gedurende een reeks van jaren volgen van de aangiften onvoldoende is om bij de belastingplichtige het vertrouwen te wekken dat de inspecteur akkoord gaat met de inhoud van die aangiften en deze ook voor een volgend jaar ongecorrigeerd laat. Voor een zodanig vertrouwen is vereist dat de inspecteur bewust een standpunt heeft ingenomen over een onderdeel van de aangifte en dat aan de belastingplichtige kenbaar heeft gemaakt, althans dat dienaangaande de schijn is gewekt. De Inspecteur heeft betwist dat de aangiften van belanghebbende van tevoren zijn besproken of dat deze akkoord zijn bevonden door een belastingambtenaar. Het Hof acht belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, er tegenover die gemotiveerde betwisting niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem dienaangaande gestelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4.16
De door belanghebbende gestelde controle en goedkeuring van zijn aangiften door [N] vindt geen steun in de verklaringen van de accountant en mevrouw [O] , aangezien zij beiden niet uit eigen wetenschap hebben kunnen verklaren. Ook aan de brief van de Inspecteur van 30 augustus 2000 valt het door belanghebbende gestelde vertrouwen niet te ontlenen. Het Hof vermag niet in te zien dat uit de zin "De opbrengsten en kosten van deze panden zullen in box 1 gaan vallen" zou kunnen worden afgeleid dat daarmee werd toegezegd dat de panden in box 3 in de heffing zouden worden betrokken. Dit wordt niet anders doordat aan het voornemen de waarde van de panden per 1 januari 2001 in overleg te bepalen geen uitvoering is gegeven.
4.17
Uit de door belanghebbende overgelegde verklaring van [T] en [U] valt niet op te maken op welke periode deze betrekking heeft, op welke fiscale aangelegenheden de gestelde gesprekken tussen belanghebbende en [N] betrekking hadden, en of [N] zich daarbij op enigerlei wijze zodanig geuit of gedragen heeft, dat belanghebbende daaraan enig vertrouwen omtrent de regeling van zijn aanslagen heeft kunnen ontlenen. In de verklaring is zelfs opgenomen dat het [T] en [U] niet bekend is wat was besproken of gedaan en hoe de zaken werden afgehandeld. De verklaring kan derhalve niet bijdragen tot het door belanghebbende van het gestelde gewekte vertrouwen te leveren bewijs.
4.18
Volgens belanghebbende volgt uit de opzegging van de door hem gestelde afspraak met [N] dat die afspraak was gemaakt. Die opzegging, gedaan in de onder de feiten vermelde brief van mr. [R] van 16 november 2007, is echter gedaan onder de voorwaarde dat de afspraak bestond. Uit de tekst van de brief blijkt voorts dat mr. [R] het bestaan van de brief betwistte. Belanghebbende kon de brief derhalve in redelijkheid niet opvatten als een erkenning van de gestelde afspraak en de in de brief vervatte opzegging kan niet als bewijs dienen voor het hebben bestaan van die afspraak.
4.19
Voor zover belanghebbende zich beroept op het bedrijfsbezoek van 25 juni 2007 en het daarvan opgemaakte rapport, kan hem zulks niet baten. In dat rapport is uitdrukkelijk opgenomen dat aan het bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige aangifte.
4.2
Belanghebbende heeft zijn verzoek om de Inspecteur te veroordelen in de integrale proceskosten gegrond op de stellingen dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld bij het trekken van onjuiste en onjuist onderbouwde conclusies uit de bevindingen van het boekenonderzoek en de WTP's en deze onzorgvuldigheid heeft voortgezet bij het opleggen van de informatiebeschikkingen; dat de Inspecteur lichtvaardig heeft gehandeld door voorbij te gaan aan gevoerde correspondentie; dat eigen schuld aan de zijde van belanghebbende ontbreekt.
4.21
Voor zover belanghebbende zijn verzoek heeft bedoeld te doen voor de proceskosten in hoger beroep, stuit dit af op het na te melden oordeel van het Hof dat in hoger beroep in het geheel geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.22
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de proceskosten ter zake van het bezwaar en het beroep, heeft te gelden dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht grond is indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of een uitspraak doet terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Nu de Rechtbank de informatiebeschikkingen, voor zover zij zien op de administratie van belanghebbende, in stand heeft gelaten, doet zich een zodanig geval niet voor. Daaraan doet niet af dat de informatiebeschikkingen zijn vernietigd voor zover zij zien op de inlichtingenplicht, reeds omdat de Inspecteur ten tijde van het nemen van de beschikkingen en van het doen van zijn uitspraak geen rekening kon houden met jurisprudentie op grond waarvan partiële vernietiging van informatiebeschikkingen mogelijk wordt geoordeeld. De stellingen van belanghebbende inzake onzorgvuldigheid en lichtvaardigheid van de zijde van de Inspecteur maken dit niet anders.
4.23
Partijen hebben ter zitting verklaard dat de feiten in de uitspraak van de Rechtbank volgens hen correct zijn weergegeven. De door belanghebbende gestelde onjuistheden in het proces-verbaal van de Rechtbank hebben geen invloed gehad op de vaststelling van de feiten door de Rechtbank en door het Hof en op de beoordeling van het geschil.
4.24
Nu belanghebbende met betrekking tot de voor de jaren 2007 en 2008 op te leggen aanslagen niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 52 van de AWR en hem geen in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, heeft de Inspecteur de informatiebeschikkingen terecht genomen. Daarbij staat, gelet op de aard en omvang van de gebreken in de administratie en de daaruit volgende onmogelijkheid voor de Inspecteur om tot een juiste bepaling van belanghebbendes omzet en winst te komen, de sanctie van verzwaring en omkering van de bewijslast in een redelijke verhouding tot het gepleegde verzuim. Ook is niet komen vast te staan dat aan de zijde van belanghebbende sprake was van afwezigheid van alle schuld of van een rechtvaardigingsgrond.
In het incidenteel appel
4.25
Ingevolge het bepaalde in artikel 52a, eerste volzin, van de AWR kan de inspecteur, indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.26
De Inspecteur heeft in elk van de door hem genomen beschikkingen vastgesteld dat niet is voldaan aan de informatieplicht ingevolge de artikelen 47 en 49 van de AWR en verder dat niet is voldaan aan de administratieplicht zoals genoemd in artikel 52 van de AWR.
4.27
Indien de in een uitspraak op bezwaar vervatte beslissing van een bestuursorgaan onjuist gemotiveerd is, doch terecht genomen is, zal de rechter hetzij de bestreden uitspraak in stand laten, hetzij de uitspraak vernietigen onder instandhouding van de rechtsgevolgen. Indien evenwel de door het bestuursorgaan bij zijn uitspraak genomen beslissing zelf onjuist is, zal de rechter de uitspraak vernietigen en doen wat het bestuursorgaan had behoren te doen.
4.28
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur door in zijn uitspraken op bezwaar de informatiebeschikkingen in stand te laten beslist dat, onder meer, moet worden vastgesteld dat belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De onjuistheid van die beslissing moet leiden tot vernietiging in zoverre van de informatiebeschikkingen.
4.29
Honorering van het standpunt van de Inspecteur dat partiële vernietiging van een informatiebeschikking niet mogelijk is, zou leiden tot het gevolg dat een gedeeltelijk onjuiste beslissing in haar geheel in stand zou blijven en dat bij een eventuele procedure over de met toepassing van de beschikking op te leggen aanslag een verzwaarde bewijslast op de belastingplichtige zou komen te rusten, ook met betrekking tot componenten van de aanslag waarop door de inspecteur gestelde vragen betrekking hebben en die geen onderdeel uitmaken van de winst ten aanzien waarvan de belastingplichtige is tekortgeschoten in zijn administratieplicht. Dit kan niet als juist worden aanvaard.
4.3
De Inspecteur heeft nog gesteld dat er inhoudelijk geen grond voor vernietiging van de informatiebeschikkingen aanwezig is, omdat belanghebbende tekortgeschoten is in zijn informatieplicht ten aanzien van coffeeshop [I] . Deze stelling stuit echter af op de omstandigheid dat partijen ter zitting eensluidend hebben verklaard dat zij de juistheid van de informatiebeschikkingen uitsluitend aan het oordeel van het Hof willen onderwerpen voor zover zij betrekking hebben op de prostitutiepanden.
4.31
Het voorgaande brengt tevens mee dat de Rechtbank de Inspecteur terecht heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
20 september 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 september 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.