ECLI:NL:GHARL:2016:7594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.136.475/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betwiste facturen tussen autobedrijf en automaterialenhandel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een autobedrijf tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Het autobedrijf, dat in eerste aanleg als gedaagde fungeerde, had een geschil met een automaterialenhandel over onbetaalde facturen. De automaterialenhandel had in de periode van september 2010 tot januari 2012 materialen geleverd aan het autobedrijf, maar het autobedrijf had de facturen, ter waarde van € 29.967,03, onbetaald gelaten. De automaterialenhandel had meerdere keren geprobeerd het autobedrijf aan te sporen tot betaling, maar zonder succes. Uiteindelijk legde de automaterialenhandel beslag op het bedrijfspand en de bankrekening van het autobedrijf.

In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat het autobedrijf de leveranties en facturen onvoldoende had weersproken en wees de vordering van de automaterialenhandel grotendeels toe. Het autobedrijf ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de automaterialenhandel haar vordering voldoende had onderbouwd. Het hof overwoog dat de automaterialenhandel in beginsel voldoende bewijs had geleverd van de leveringen en dat het autobedrijf zijn verweer onvoldoende had gemotiveerd. Het hof concludeerde dat het autobedrijf het openstaande bedrag verschuldigd was en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Tevens werd het autobedrijf veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.136.475/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/134521/HA ZA 12-221)
arrest van 20 september 2016
in de zaak van
[autobedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[autobedrijf],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[automaterialenhandel] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[automaterialenhandel],
advocaat: mr. J. Faber, kantoorhoudend te Assen. (voorheen: mr. A.K. Bolt).

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 februari 2016 hier over.
1.2
Naar aanleiding van dit tussenarrest heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Tijdens de comparitie hebben partijen verzocht om een aanhouding voor vier weken teneinde een minnelijke regeling te realiseren. Daarop is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating royement.
1.3
Vervolgens heeft [autobedrijf] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [autobedrijf] in hoger beroep luidt als volgt:
"(…) bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis dat op 17 juli 2013 door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, tussen partijen is gewezen, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar inleidende vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel haar inleidende vorderingen af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."

2.De feiten

2.1
In deze zaak staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.1.1
[automaterialenhandel] exploiteert een automaterialenhandel.
2.1.2
[autobedrijf] exploiteert een autobedrijf.
2.1.3
[automaterialenhandel] en [autobedrijf] hebben een jarenlange handelsrelatie met elkaar gehad, waarbij
[automaterialenhandel] materialen heeft geleverd aan [autobedrijf] . De leveringen gingen gepaard met pakbonnen. In de door [automaterialenhandel] verzonden facturen wordt verwezen naar het nummer van een pakbon.
2.1.4
[autobedrijf] heeft de facturen over de periode september 2010 tot januari 2012
onbetaald gelaten; het openstaande bedrag is € 29.967,03.
2.1.5
[automaterialenhandel] heeft [autobedrijf] in de periode van januari 2011 tot en met maart 2012 meermaals aangesproken op betaling (schriftelijk, telefonisch en in persoon).
2.1.6
Op 11 april 2012 heeft [automaterialenhandel] een betalingsherinnering gestuurd met daarbij een
overzicht van de facturen.
2.1.7
Bij brief van 20 april 2012 heeft [automaterialenhandel] [autobedrijf] gesommeerd om voor 4 mei 2012 over te gaan tot betaling. [autobedrijf] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.1.8
Op 23 mei 2012 heeft [automaterialenhandel] beslag gelegd op het bedrijfspand van [autobedrijf] en op de bankrekening van [autobedrijf] bij de SNS-bank.

3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

3.1
[automaterialenhandel] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [autobedrijf] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 29.967,03, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [autobedrijf] de leveranties en facturen onvoldoende heeft weersproken en heeft de vordering grotendeels toegewezen, met veroordeling van [autobedrijf] in de proceskosten.

4.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
Grief Iis gericht tegen de veroordeling tot betaling van de hoofdsom van € 29.967,03, vermeerderd met de rente en beslagkosten.
Kern van het betoog van [autobedrijf] is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [automaterialenhandel] met het overleggen van de facturen haar vordering voldoende heeft onderbouwd, en dat [autobedrijf] haar verweer dat de facturen niet klopten nader had dienen te onderbouwen. Volgens [autobedrijf] had [automaterialenhandel] haar administratie niet op orde. Bij controle van de materialen bleek regelmatig:
- dat er materialen niet aanwezig waren die wel werden gefactureerd;
- dat er materialen aanwezig waren die niet waren besteld, terwijl de retourzendingen niet werden gecrediteerd;
- dat door [autobedrijf] bestelde materialen bij een derde terecht waren gekomen.
heeft ter zake steeds mondeling bij [automaterialenhandel] gereclameerd, maar een en ander werd niet door [automaterialenhandel] gecorrigeerd. De crediteringen die wél hebben plaatsgevonden, vormen slechts "het topje van de ijsberg", aldus [autobedrijf] . In de loop van 2011 is [autobedrijf] om die reden gestopt met betaling van de facturen totdat [automaterialenhandel] haar zaken administratief op orde had, hetgeen "juridisch vertaald" moet worden gezien als een opschortingsrecht, aldus [autobedrijf] (memorie van grieven onder randnummer 43). [autobedrijf] heeft dit mondeling - nooit schriftelijk - aan [automaterialenhandel] meegedeeld.
Het is volgens [autobedrijf] ondoenlijk om thans nog aan te tonen welke onderdelen niet zijn besteld en/of niet zijn geleverd. [automaterialenhandel] werkte weliswaar met pakbonnen, maar er werd bij de aflevering niet gezamenlijk gecontroleerd of de op de pakbon aanwezige materialen daadwerkelijk aanwezig waren. Na de aflevering moest [autobedrijf] zelf controleren of de pakbonnen correct waren, hetgeen vaak niet het geval was, aldus [autobedrijf] (memorie van grieven onder randnummer 51).
Doordat [automaterialenhandel] werkte zonder schriftelijke opdrachtbevestigingen en/of ondertekende pakbonnen dient het hierdoor ontstane bewijsrisico volgens [autobedrijf] voor rekening van [automaterialenhandel] zelf te blijven (memorie van grieven onder randnummer 53).
4.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [automaterialenhandel] te stellen en, in geval van voldoende gemotiveerde betwisting door [autobedrijf] , te bewijzen dat de zaken die zij bij de onderhavige facturen in rekening brengt door [autobedrijf] zijn besteld en door haar ( [automaterialenhandel] ) zijn afgeleverd.
Het hof is van oordeel dat [automaterialenhandel] haar vordering in beginsel voldoende heeft onderbouwd door - onbetwist - te stellen dat zij in de periode september 2010 tot en met januari 2012 een aanzienlijk aantal automaterialen aan [autobedrijf] heeft geleverd (zie hiervoor onder 2.1.3) en de daarbij behorende facturen, rekeningoverzichten en aanmaningen in het geding te brengen (producties 1 tot en met 6 in eerste aanleg).
4.3
Het lag vervolgens op de weg van [autobedrijf] om de stellingen van [automaterialenhandel] betreffende de gegrondheid van de vordering gemotiveerd te betwisten. Naar het oordeel van het hof heeft [autobedrijf] haar betwisting onvoldoende gemotiveerd. Zij heeft de beweerdelijke onjuistheden in de facturen op geen enkele wijze concreet gemaakt, terwijl van haar tenminste mocht worden verwacht dat zij gespecificeerd had aangevoerd welke gefactureerde materialen zij niet heeft ontvangen en welke gefactureerde materialen zij niet had besteld en daarmee welke facturen onjuist zijn. Het betoog van [autobedrijf] dat zij daartoe niet in staat is als gevolg van het tijdsverloop in combinatie met het feit dat [automaterialenhandel] niet werkte met schriftelijke opdrachtbevestigingen en ondertekende pakbonnen, snijdt geen hout. [autobedrijf] had immers de door haar geconstateerde onjuistheden op de pakbonnen kunnen aantekenen en deze pakbonnen vervolgens aan [automaterialenhandel] kunnen retourneren en/of zelf bewaren. Nu [autobedrijf] dit kennelijk heeft nagelaten, heeft zij zichzelf in de positie gebracht dat zij niet meer in staat is om aan te geven op welke onderdelen de facturen van [automaterialenhandel] niet kloppen. [autobedrijf] heeft daarnaast niet kunnen aangeven wanneer en ten aanzien van welke (onderdelen van) facturen zij bij [automaterialenhandel] heeft gereclameerd. Bovendien heeft [autobedrijf] niet voldoende gemotiveerd weersproken dat alle door haar gemelde fouten in leveringen door [automaterialenhandel] zijn gecorrigeerd door middel van crediteringen.
4.4
Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat [autobedrijf] de leveranties en facturen onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zodat [autobedrijf] het openstaande bedrag ad € 29.967,03 verschuldigd is.
4.5
Het door [autobedrijf] gedane beroep op een "opschortingsrecht", wat hier verder van zij, stuit af op het voorgaande. Voor het aannemen van een opeisbare vordering van [autobedrijf] op grond waarvan zij bevoegd zou zijn om de nakoming van haar verbintenis jegens [automaterialenhandel] op te schorten, is immers niet voldoende gesteld dan wel anderszins gebleken.
4.6
Het hof passeert het verweer van [autobedrijf] dat zij "rauwelijks" - zonder eerst in gebreke te zijn gesteld - is gedagvaard, nu zij in eerste aanleg afstand van dit verweer heeft gedaan. Tijdens de comparitie van partijen heeft haar advocaat immers uitdrukkelijk verklaard:
"het verweer dat er geen ingebrekestelling is verzonden, laat ik varen."Daarmee is sprake van een gedekt verweer als bedoeld in artikel 348 Rv.
4.7
Het hof gaat tevens voorbij aan de stelling van [autobedrijf] dat [automaterialenhandel] garantieafspraken categorisch van de hand wees, nu deze stelling noch de rechtsgevolgen die hieraan zouden moeten worden verbonden voldoende door [autobedrijf] zijn onderbouwd.
4.8
Grief I faalt derhalve.
4.9
Grief II, die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt derhalve eveneens.
De slotsom
4.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het hof zal [autobedrijf] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak vast te stellen op € 1.862,- aan verschotten en € 1.737,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 ½ punt in tarief III), te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen wanneer de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest zijn betaald.

5.De beslissingHet gerechtshof:bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, afdeling Privaatrecht van 17 juli 2013;

veroordeelt [autobedrijf] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [automaterialenhandel] vastgesteld op € 1.862,- voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen wanneer de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest zijn betaald;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J. Smit en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.