ECLI:NL:GHARL:2016:773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.170.791
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van relevante wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie die hij voor zijn vier kinderen diende te betalen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 166,32 per kind per maand moest betalen. De man stelde dat zijn woonlasten waren gestegen na zijn verhuizing naar een koopwoning en dat dit een relevante wijziging van omstandigheden vormde. Het hof oordeelde echter dat de stijging van de woonlasten geen relevante wijziging van omstandigheden opleverde, omdat de alimentatieberekening rekening houdt met een forfaitaire wooncomponent.

Daarnaast voerde de man aan dat wijzigingen in de fiscale regelgeving met betrekking tot kinderalimentatie ook een relevante wijziging van omstandigheden vormden. Het hof erkende dat de wijzigingen in de kindregelingen een nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichting rechtvaardigden. Het hof paste de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie toe en stelde de behoefte van de kinderen vast op € 351,51 per kind per maand.

Uiteindelijk besloot het hof dat de man met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage van € 86,- per kind per maand moest betalen, en dat hij voor zijn meerderjarige kind [kind 1] een bijdrage van € 132,25 per maand moest betalen. De vrouw hoefde geen teveel ontvangen alimentatie terug te betalen aan de man, omdat de ontvangen bedragen aan de kinderen waren besteed. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichtingen werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.791
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 377161)
beschikking van de familiekamer van 4 februari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Brouwer te Leusden,
en
[verweerster],
en
[kind 1],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
verder respectievelijk te noemen: de vrouw en [kind 1],
advocaat: mr. M.M. de Boer te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 8, ingekomen op 22 mei 2015;
- het verweerschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 13 juli 2015;
- het aanvullend verweerschrift met 2 ongenummerde producties, ingekomen op 24 augustus
2015;
-een journaalbericht van mr. Brouwer van 16 oktober 2015 met producties 10 tot en met 13,
ingekomen op 19 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. De Boer van 22 oktober 2015 met producties, ingekomen op
die datum;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 22 oktober 2015 met productie, ingekomen op
23 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 27 januari 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
- [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], en
- [kind 4] (hierna: [kind 4]), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats]. Partijen oefenen over de minderjarige kinderen gezamenlijk het gezag uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 27 januari 2010 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat de man met ingang van 1 november 2009 een bedrag van € 157,50 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. Deze bijdrage bedraagt met ingang van januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 166,52 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4], en met ingang van [datum] 2015 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] (hierna ook: kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 februari 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie toe te kennen en vast te stellen dat de door de man te betalen kinderalimentatie vanaf 1 oktober 2014 tot 1 januari 2015 € 61,- per kind (het hof begrijpt:) per maand zal zijn en vanaf 1 januari 2015 € 86,- per kind (het hof begrijpt:) per maand zal zijn, althans de kinderalimentatie te stellen op een zodanig lager bedrag als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling aan de man van het over de periode van 1 oktober 2014 tot de datum van de uitspraak van het hof te veel ontvangen bedrag aan kinderalimentatie.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof primair het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en subsidiair te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige kinderen gehandhaafd blijft op een bedrag van € 166,32 per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht, alsmede [kind 1] in de gelegenheid te stellen zelf verweer te voeren tegen de gevraagde wijziging van de kinderalimentatie die met ingang van zijn meerderjarigheid aan hem betaald moet worden.
4.4
De vrouw heeft bij aanvullend verweerschrift namens [kind 1] verweer gevoerd en heeft het hof eveneens primair verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair te bepalen dat de door de man aan [kind 1] te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud gehandhaafd blijft op een bedrag van € 166,32 per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.5
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man handhaaft in hoger beroep allereerst zijn standpunt dat zich een relevante wijziging heeft voorgedaan in zijn woonlasten. Volgens de man heeft hij ten tijde van de echtscheiding gewoond in een caravan, waarvan de huur € 250,- per maand bedroeg. Omstreeks april 2009 heeft hij een huurwoning betrokken, waarvan de huur € 518,- per maand bedroeg. Met deze huur is rekening gehouden bij de beschikking van 27 januari 2010. De man is medio juli 2014 verhuisd naar een koopwoning, waardoor zijn woonlast aanzienlijk is gestegen. De man betaalt nu € 554,- hypotheekrente per maand en daarnaast lost hij met € 306,- op de hypothecaire lening per maand af. De netto stijging van zijn woonlasten bedraagt € 107,-. Volgens de man was de verhuizing naar de koopwoning noodzakelijk omdat hij in de oude huurwoning niet genoeg ruimte had om de kinderen te ontvangen. In de oude huurwoning moesten de oudste kinderen een kamer delen en was er niet genoeg ruimte om huiswerk te maken. De jongste kinderen deelden eveneens een slaapkamer en de man moest in een zijkamertje van de woonkamer slapen. Door de verhuizing behoort een uitbreiding van de omgangsregeling nu ook tot de mogelijkheden.
5.2
Naar het oordeel van het hof moet voor een herberekening van de kinderalimentatie sprake zijn van een relevante wijziging van omstandigheden. Volgens de huidige forfaitaire berekening wordt rekening gehouden met een vaste wooncomponent, waardoor een stijging van de woonlasten in het nieuwe systeem geen rechtens relevante factor is.
De man heeft ook niet, dan wel onvoldoende gesteld, dat in afwijking van de forfaitaire wooncomponent in het onderhavige geval rekening dient te worden gehouden met zijn daadwerkelijke woonlasten en heeft hij evenmin een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. In het onderhavige geval levert de wijziging van de woonlasten van de man geen relevante wijziging van omstandigheden op in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
5.3
De man heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de wijziging van fiscale regelgeving ten aanzien van de kinderalimentatie en de uitwerking van de wijzigingen inzake de kindertoeslag en de alleenstaande ouderkop, een relevante wijziging van omstandigheden oplevert. Deze wijzigingen in de wet- en regelgeving rechtvaardigen een herziening van de kinderalimentatie. De man verzoekt het hof de kinderalimentatie te beoordelen naar de normen welke golden tot 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2015.
5.4
Naar het oordeel van het hof brengen de wijzigingen in de zogenaamde “kindregelingen” een wijziging van omstandigheden met zich in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, die een nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichting van de man rechtvaardigt. Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting 2001 en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn daarbij komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget.
5.5
Op 1 april 2013 is de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen (verder: de Expertgroep) in werking getreden. Het hof past deze richtlijn toe op de berekening van de alimentatie vanaf 1 januari 2015.
hoogte behoefte kinderen
5.6
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man en de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen in 2009 zijn overeengekomen dat de behoefte van de kinderen in totaal € 1.300,- per maand (€ 325,- per kind per maand) bedroeg. Nu de man het voorgaande onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en partijen ook geen inkomensgegevens hebben overgelegd over het jaar dat zij uiteen zijn gegaan, zal ook het hof van dit bedrag uitgaan. De behoefte van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] bedraagt met ingang van 1 januari 2015 na indexering € 351,51 per kind per maand.
5.7
Met ingang van [datum] 2015 is [kind 1] meerderjarig. Hij heeft zich in het aanvullend verweerschrift gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij nog altijd behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie die overeenkomt met de thans geldende kinderalimentatie van € 166,32. De man heeft dit niet betwist, zodat het hof hiervan in het navolgende zal uitgaan.
Draagkracht man
5.8
Bij het bepalen van het aandeel van de man en de vrouw in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.9
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Het hof gaat uit van de volgende gegevens.
5.1
De man, geboren op [geboortedatum] 1966, heeft de volgende inkomsten:
- een belastbaar loon van € 43.231,27 blijkens de cumulatieven op de salarisspecificatie van december 2014, te verminderen met de fiscale bijtelling privégebruik leaseauto van € 2.474,28 blijkens deze salarisspecificatie;
- een maandloon van € 3.019,20, te verminderen met pensioenpremies, premies WN, "inh WGA Gediff Er en Flex", en te vermeerderen met de eindejaarsuitkering.
5.11
Volgens de salarisstrook van september 2015 ontvangt de man naast zijn bruto salaris een BHV-vergoeding, preventievergoeding en maandelijks de vakantietoeslag, alsmede een "comp. ouderdoms. pens." Het hof houdt rekening met deze bedragen. Het hof houdt geen rekening met de "bruto compens onkstn", extra ADSL verg cons" en "onkostenverg". Het hof houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man met ingang van 1 januari 2015 vast op € 2.330,- per maand.
5.12
De man voert in zijn draagkrachtberekening een bedrag van € 200,- op aan aflossing advocaatkosten. Volgens de vrouw is deze schuld vermijdbaar. Het hof houdt overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep bij de berekening van de kinderalimentatie geen rekening met de advocaatkosten van de man. Advocaatkosten in het kader van een familierechtelijke procedure worden niet beschouwd als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen.
5.13
Het hof houdt evenmin rekening met de door de man opgevoerde kosten voor het verplicht eigen risico. Niet gebleken is dat in 2015 het totale bedrag aan verplicht eigen risico bij de man in rekening is gebracht.
5.14
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [2.330 - (0,3 x 2.330 + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. De draagkracht van de man bedraagt aldus afgerond € 529,- per maand, zijnde € 132,25 per kind per maand.
Draagkracht vrouw
5.15
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1970, heeft de volgende inkomsten:
- tot en met 5 juli 2015 een ZW-uitkering van € 698,73 bruto per week,
- van 5 juli 2015 tot 1 oktober 2015 een WIA-uitkering (75%) van gemiddeld
€ 2.833,66 bruto per maand,
- vanaf 1 oktober 2015 een WIA-uitkering (70%) van € 2.818,80 bruto per maand.
5.16
Het inkomen van de vrouw dient te worden vermeerderd met het door de vrouw genoten kindgebonden budget. Het hof berekent het kindgebonden budget van de vrouw in 2015 op € 388,- per maand. De vrouw had tot en met juli 2015 een netto besteedbaar inkomen van € 2.387,- (€ 1.999,- + € 388,-) per maand, van 5 juli 2015 tot 1 oktober 2015 van € 2.405,- (€ 2.017,- + € 388,-) per maand en vanaf 1 oktober 2015 van € 2.396,- (€ 2.008,- + € 388,-) per maand.
5.17
De draagkracht van de vrouw zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt van 1 januari tot en met 5 juli 2015 (70% x [€ 2.387,- - (0,3 x € 2.387,- + € 875,-)]) afgerond € 557,- per maand (€ 139,- per kind per maand). Van 5 juli 2015 tot 1 oktober 2015 bedraagt de draagkracht van de vrouw (70% x [€ 2.405,- - (0,3 x € 2.405,- + € 875,-)]) afgerond € 566,- per maand (€ 141,- per kind per maand). Vanaf 1 oktober 2015 bedraagt de draagkracht van de vrouw (70% x [€ 2.396,- - (0,3 x € 2.396,- + € 875,-)]) afgerond € 562,- per maand (€ 140,50 per kind per maand). Dit komt neer op een gemiddelde draagkracht in het jaar 2015 van afgerond € 140,-.
draagkrachtvergelijking
5.18
De behoefte van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] bedraagt in 2015 € 351,51 per kind per maand. De draagkracht van de man en de vrouw tezamen bezien, beschikken zij over onvoldoende draagkracht om in de behoefte van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
zorgkorting
5.19
Het hof begrijpt dat de kinderen op grond van de bestaande omgangsregeling gemiddeld twee dagen per week bij de man verblijven. Het hof zal dan ook een zorgkorting hanteren van 25%. Nu partijen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage; dit tekort wordt gelijkelijk verdeeld tussen de onderhoudsplichtigen. Het aan de man toegerekende deel van dat tekort wordt in mindering gebracht op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.
5.2
Gelet op het voorgaande dient de man met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] van € 84,- per kind per maand. Nu de man in zijn beroepschrift heeft verzocht de bijdrage vanaf 1 januari 2015 vast te stellen op € 86,- per kind per maand, zal het hof dat laatste bedrag toewijzen.
5.21
Met betrekking tot [kind 1] heeft de vrouw onweersproken gesteld dat [kind 1] op [datum] 2015 meerderjarig is geworden en dat vanaf die datum de zorgregeling is komen te vervallen. De man kan dan ook met ingang van die datum ten aanzien van [kind 1] geen aanspraak meer maken op de zorgkorting en dient hij met een bedrag van € 132,25 bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1].
ingangsdatum
5.22
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw eventueel teveel ontvangen alimentatie dient terug te betalen aan de man. De vrouw heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat het niet redelijk is de wijziging van de kinderalimentatie eerder in te laten gaan dan de datum van de uitspraak van het hof, omdat zij de alimentatie heeft ontvangen en aan de kinderen heeft besteed. De vrouw stelt dat zij geen spaartegoeden heeft of reserves waaruit ze een bedrag aan de man kan terugbetalen.
5.23
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
5.24
Het hof ziet aanleiding om de gewijzigde bijdrage in te laten gaan per de datum dat de gewijzigde omstandigheid is ingetreden, te weten 1 januari 2015. Het wijzigingsverzoek van de man is reeds daarvoor ingediend, zodat de vrouw rekening kon houden met een eventuele per 1 januari 2015 in te treden verlaging. Het hof ziet evenwel grond te bepalen dat ingeval de man over de periode vanaf 1 januari 2015 tot heden meer mocht hebben betaald dan hetgeen hij op grond van deze beschikking dient te betalen, de vrouw het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen. Gelet op de hoogte van de behoefte van de kinderen en het inkomen van de vrouw, moet het er voor worden gehouden dat de bijdragen inmiddels zijn besteed aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft één berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man en drie berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2015;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2010 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] € 86,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat hetgeen de man over de periode vanaf 1 januari 2015 tot heden teveel mocht hebben betaald, door de vrouw niet behoeft te worden terugbetaald;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2010 en bepaalt dat de man aan [kind 1] met ingang van [datum] 2015 als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie € 132,25 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat hetgeen de man over de periode vanaf 27 augustus 2015 tot heden teveel mocht hebben betaald, door [kind 1] niet behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, G.P.M. van den Dungen en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 4 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.