ECLI:NL:GHARL:2016:7790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.180.635/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident verzet tegen eiswijziging in hoger beroep met betrekking tot onvoorwaardelijke beperking van vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een incident van verzet tegen de vermeerdering van eis door Betoncentrale Post Harderwijk B.V. De appellanten, een vennootschap onder firma en een natuurlijke persoon, hebben in hoger beroep de vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank gevorderd, waarin Betoncentrale Post werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. De appellanten stelden dat Betoncentrale Post in eerste aanleg haar vordering onvoorwaardelijk had beperkt tot € 25.000,- om onder de bevoegdheid van de kantonrechter te vallen, en dat zij geen recht meer kon doen gelden op het meerdere. Het hof oordeelde dat de eiswijziging van Betoncentrale Post tijdig was en niet in strijd met de goede procesorde. Het hof verwierp het standpunt van de appellanten dat de eiswijziging niet toegestaan was, en concludeerde dat na afstand van recht het strijdig zou zijn om de prijsgegeven vordering opnieuw aan te voeren in hoger beroep. Het hof heeft de bezwaren van de appellanten tegen de eiswijziging gegrond verklaard, maar stond de gevorderde handelsrente over het bedrag van € 25.000,- vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg wel toe. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.180.635/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4137023 / CV EXPL 15-3662)
arrest in het incident van verzet tegen de vermeerdering van eis van de meervoudige kamer van 27 september 2016
in de zaak van

1.[appellant 1 / vof] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna:
[appellant 1 / vof],

2. [appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 2] ,

3. [appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellante] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. M. Walvius, kantoorhoudend te Hoogeveen,
tegen
Betoncentrale Post Harderwijk B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Betoncentrale Post,
advocaat: mr. A. Knol, kantoorhoudend te Assendelft.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 januari 2016 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 18 februari 2016; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord, tevens van incidenteel hoger beroep, tevens houdende akte wijziging eis (met productie),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens akte uitlating vermeerdering eis,
- een antwoordakte.
1.4
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
[appellanten] vorderen in het (principaal) hoger beroep -samengevat- vernietiging van het vonnis van 20 oktober 2015, een verklaring voor recht dat Betoncentrale Post onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld en uit dien hoofde jegens hen aansprakelijk is en gehouden is tot vergoeding van alle door [appellanten] geleden en toekomstige schade. Voorts vorderen [appellanten] veroordeling van Betoncentrale Post tot betaling aan [appellanten] van € 6.086,50 als voorschot op de door hen geleden schade, te vermeerderen met rente, alsmede veroordeling van Betoncentrale Post in de proceskosten.
1.6
Betoncentrale Post vordert in het incidenteel hoger beroep -samengevat- op grond van de gewijzigde eis [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 28.771,81, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans het vonnis van
20 oktober 2015 te bekrachtigen en de uitvoerbaarheid bij voorraad daaraan te verbinden en met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, alsmede in de nakosten.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Betoncentrale Post heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd, in zoverre dat zij thans vordert dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 28.771,81, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW van de dag der dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 10 april 2016, tot aan de dag der algehele voldoening.
2.2
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 komt aan Betoncentrale Post de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De eiswijziging mag niet in strijd komen met de eisen van een goede procesorde. Dat is onder meer het geval indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld.
2.3
Naar de mening van [appellanten] is de beoogde eiswijziging van Betoncentrale Post in strijd met de goede procesorde en bovendien juridisch niet mogelijk. [appellanten] stellen daartoe dat Betoncentrale Post haar vordering in eerste aanleg bewust onvoorwaardelijk heeft beperkt tot een bedrag van € 25.000,- teneinde onder de bevoegdheid van de kantonrechter te vallen. [appellanten] wijzen op het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg, waarin Betoncentrale Post verklaart:
"U vraagt mij of de vordering van Betoncentrale Post Harderwijk B.V. onvoorwaardelijk wordt beperkt tot een bedrag van € 25.000,-. Dat is het geval, de vordering wordt onvoorwaardelijk tot dat bedrag beperkt."Volgens [appellanten] heeft Betoncentrale Post aldus haar recht verwerkt en heeft zij bij [appellanten] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij geen aanspraak meer geldend zou maken op het meerdere boven € 25.000,-. Eisen van redelijkheid en billijkheid maken dat Betoncentrale Post geen recht meer kan doen gelden op dat meerdere. Bovendien is de vermeerdering van eis in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu Betoncentrale Post de regels van de absolute bevoegdheid niet kan omzeilen door in eerste aanleg de vordering onvoorwaardelijk te beperken en thans in hoger beroep toch aanspraak te maken op het meerdere.
2.4
Het hof stelt voorop dat de eiswijziging van Betoncentrale Post tijdig is geschied, nu Betoncentrale Post haar eiswijziging in de memorie van antwoord heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging.
2.5
Het bezwaar van [appellanten] tegen de eiswijziging is in wezen tweeledig. De meest vergaande door [appellanten] ingenomen stelling is dat een (waarde)vordering die in eerste aanleg bij de kantonrechter is aangebracht, in appel nimmer tot boven de competentiegrens van artikel 93 sub a Rv kan worden vermeerderd. Die stelling is niet juist, nu zulks noch uit de wet noch uit de jurisprudentie voortvloeit. Ook als een vordering om proceseconomische redenen in eerste aanleg beperkt wordt tot de competentiegrens, staat niets er aan in de weg dat de oorspronkelijk eisende partij haar vordering in appel tot boven die grens van thans € 25.000 vermeerderd. Dit is eerst anders indien de eisende partij in eerste aanleg haar vordering boven deze competentiegrens uitdrukkelijk heeft prijsgegeven. Het minder vergaande standpunt van [appellanten] is dat Betoncentrale Post in eerste aanleg ter comparitie uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere van haar vordering boven de € 25.000, - .
2.6
Het hof constateert dat in eerste aanleg op alle punten verweer is gevoerd waaruit de kantonrechter klaarblijkelijk de conclusie heeft getrokken dat de rechtstitel van de vordering wordt betwist. In dat kader heeft hij als eerste vraag op de comparitie van partijen gesteld of Betoncentrale Post haar vordering onvoorwaardelijk beperkt tot een bedrag van € 25.000, - Die vraag is bevestigend beantwoord. Het hof merkt dat aan als een afstand van recht van de vordering voor zover die de € 25.000, - te boven gaat. Het hof verwerpt het standpunt van Betoncentrale Post dat zij met dit antwoord uitsluitend heeft willen aangeven dat de vordering om processuele redenen is beperkt tot € 25.000, -. Immers in dat geval is geen sprake van een onvoorwaardelijke beperking. De onvoorwaardelijke beperking van de vordering teneinde binnen de competentiegrens van de kantonrechter te blijven bij een betwiste vordering, acht het hof ook bindend in appel. Na afstand van recht is het strijdig met de eisen van een goede procesorde wanneer de partij die afstand deed de prijsgegeven vordering via vermeerdering van eis in hoger beroep weer tot onderwerp van geschil zou kunnen maken.
2.7
De conclusie luidt dat het hof het verzet van [appellanten] zal honoreren tegen de eiswijziging die erop neerkomt dat de hoofdsom plus de tot de dag van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding verschuldigde contractuele rente wordt vermeerderd tot boven de competentiegrens van artikel 93 sub a Rv. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de oorspronkelijke eis van Betoncentrale Post, zij het dat wel toelaatbaar is de eiswijziging voor zover die inhoudt dat over genoemd bedrag van € 25.000,- vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a. BW.
2.8
De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de bezwaren van [appellanten] tegen de eiswijziging van Betoncentrale Post gegrond en staat die eiswijziging niet toe, uitgezonderd de gevorderde handelsrente over de vordering vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg.
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 11 oktober 2016voor fourneren.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, voorzitter, mr. H de Hek en mr. M.E.L. Fikkers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 september 2016 in bijzijn van de griffier.