ECLI:NL:GHARL:2016:8226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
200.196.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp en verlenging ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoeker], die sinds 19 juni 2014 onder toezicht staat. De kinderrechter had eerder een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend, die op 19 juni 2016 zou aflopen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft op 4 mei 2016 een verzoek ingediend tot verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging gesloten jeugdhulp. De bestreden beschikking van de kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 juni 2017 en de machtiging gesloten jeugdhulp tot 19 december 2016.

[verzoeker] heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, stellende dat de zorgen over hem niet zo ernstig zijn dat een plaatsing in gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Hij heeft aangegeven dat hij positieve ontwikkelingen doormaakt en dat hij in staat is om meer vrijheid aan te kunnen. De GI heeft echter betoogd dat, ondanks de positieve ontwikkeling, de verlenging van de machtiging noodzakelijk is vanwege eerdere terugvallen en het feit dat er nog geen geschikte plek voor hem is in een open setting.

Het hof heeft de argumenten van [verzoeker] overwogen, maar geconcludeerd dat de ernst van de problematiek en de noodzaak van jeugdhulp zwaarder wegen. De GI heeft bevestigd dat er nog steeds zorgen zijn over [verzoeker] en dat de risico's van terugval in ongewenst gedrag aanwezig zijn. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, met de overweging dat [verzoeker] eerst moet laten zien dat zijn positieve ontwikkeling duurzaam is voordat de maatregel kan worden beëindigd of bekort.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.196.052/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, C/16/-414813)
beschikking van de familiekamer van 11 oktober 2016
inzake
[verzoeker],
verblijvende op [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.M. van Dam te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 14 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juli 2016;
- het verweerschrift van de GI met productie(s), ingekomen op 5 augustus 2016;
- een brief met bijlage(n) van mr. Van Dam van 12 augustus 2016;
- een brief met bijlage(n) van mr. Van Dam van 23 augustus 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2016 plaatsgevonden te Zwolle. [verzoeker] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is verschenen de heer [D] en voorts is ook de moeder verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (de vader) is [in] 1999 [verzoeker] geboren. Het gezag over [verzoeker] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2
[verzoeker] staat sedert 19 juni 2014 onder toezicht. Bij beschikking van 16 juni 2015 is de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd tot 19 juni 2016. Bij deze beschikking is ook een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [verzoeker] tot 19 december 2015, nadien verlengd tot 19 juni 2016.
3.3
De GI heeft op 4 mei 2016 een verzoekschrift ingediend strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [verzoeker] voor de duur van een jaar met ingang van 19 juni 2016 en verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] voor de duur van zes maanden met ingang van 19 juni 2016.
3.4
In de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd tot 19 juni 2017 en is de machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 19 december 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de machtiging gesloten jeugdhulp betreft) en te bepalen dat de machtiging om hem te doen opnemen en verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg:
- primair, niet wordt verlengd;
- subsidiair, wordt verlengd tot de datum van de beschikking van het hof;
- meer subsidiair, wordt verlengd tot zodanige datum als het hof juist acht, zij het voor een
kortere duur dan tot 19 december 2016.
4.2
De GI heeft het verzoek van [verzoeker] bestreden en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen met niet-ontvankelijkverklaring dan wel ongegrondverklaring van het beroepschrift.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is een minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.4 Jw, bekwaam om in rechte op te treden.
5.2
Een machtiging tot gesloten plaatsing kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter (lees: het hof in hoger beroep) jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
[verzoeker] heeft in hoger beroep - kort samengevat - naar voren gebracht dat hij begrijpt dat er zorgen over hem zijn maar hij is van mening dat die zorgen niet zodanig ernstig zijn dat een plaatsing in de gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. In elk geval is sprake van een positieve ontwikkeling op grond waarvan de maatregel van gesloten jeugdzorg verkort dient te worden. Ter zitting heeft [verzoeker] in dit verband nader toegelicht dat het beter met hem gaat en dat hij de verantwoordelijkheid van meer vrijheid nu aan kan. [verzoeker] ziet in dat hij niet terug kan naar zijn moeder, maar is van mening dat plaatsing in een andere instelling, hetzij een reguliere open instelling of een crisisopvang, wel goed mogelijk is.
5.4
De GI heeft ter zitting van het hof bevestigd dat, zoals [verzoeker] stelt, sprake is van een positieve ontwikkeling sinds een evaluatiebespreking in bijzijn van zijn ouders op 22 juni 2016. De mentor van [verzoeker] heeft in dit verband verklaard dat [verzoeker] een positieve omslag heeft gemaakt op de groep/instelling. Hij is vrolijker en actiever aanwezig en vanuit school krijgt hij complimenten voor zijn goede gedrag. De GI vindt verlenging van de onderhavige machtiging echter noodzakelijk omdat er eerder ook wel momenten zijn geweest dat [verzoeker] een positieve ontwikkeling liet zien die hij vervolgens niet kon vasthouden op het moment dat hij meer vrijheid kreeg. Hoewel het nu beter met hem gaat zijn er volgens de GI ook nog steeds wel incidentjes waarbij zijn naam telkens wordt genoemd. De GI vindt dat een zorg. Daarbij komt dat er een wachtlijst is voor plaatsing van [verzoeker] in een 'open setting'. De GI is daar mee bezig, evenals het zoeken naar een plek voor [verzoeker] op een externe school, maar dit kost tijd. De GI zou het niet verstandig vinden om nu de maatregel te beëindigen of te bekorten voordat er een geschikte plek is.
5.5
Uit de stukken is het hof gebleken dat [verzoeker] kampt met een belast verleden. Reeds lange tijd bestaan er forse zorgen over zijn functioneren. Er is sprake van ernstige opgroei- en opvoedproblemen. De gedragswetenschapper heeft op 1 juni 2016 bevestigd dat de maatregel van gesloten jeugdzorg noodzakelijk is voor [verzoeker] . De gedragswetenschapper heeft daartoe onder meer opgemerkt dat sprake is van een jongen met een ernstige diagnose, in belangrijke mate van structurele aard, met een problematische hechtingsgeschiedenis en een beperkte gewetensfunctie. Daarbij is ook opgemerkt dat [verzoeker] binnen het kader van de gesloten jeugdzorg wel positieve ontwikkelingen heeft laten zien, maar dat er kanttekeningen zijn geplaatst bij de internalisatie. [verzoeker] heeft beperkt inzicht in zijn problematiek en is onvoldoende realistisch en ook geneigd zich te overschatten. De risico's van terugval in verkeerd en niet in zijn belang zijnd gedrag kunnen besproken worden maar leidt al gauw tot ontkenning en niet tot adequaat gedrag, aldus de gedragswetenschapper.
5.6
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is het hof van oordeel dat op dit moment de maatregel nog niet dient te worden beëindigd of bekort. Weliswaar is sprake van een positieve ontwikkeling maar die is, afgezet tegen ook de ernst van de problematiek, nog (veel) te pril. [verzoeker] zal eerst moeten laten zien dat die positieve ontwikkeling bestendig is, temeer nu [verzoeker] zich zeer recent nog schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf (hij is medio september 2016 veroordeeld voor straatroof gepleegd medio mei 2016). Het hof gaat er hierbij wel vanuit dat als de positieve lijn in zijn ontwikkeling stand houdt in de komende periode actief zal worden ingezet op het toewerken naar plaatsing van [verzoeker] in een open setting. [verzoeker] zal veel inzet moeten (blijven) tonen, ook om te werken aan het verkrijgen van inzicht in de problematiek waar hij mee kampt.
5.7
Het voorgaande betekent dat de grieven van [verzoeker] geen doel treffen. Het hof is voorts niet gebleken dat de in geding zijnde machtiging niet aan de overige (formele) voorwaarden voldoet.

6.6. De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 14 juni 2016, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, M.P. den Hollander en K.J. Haarhuis, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 11 oktober 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.