In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verdachte, ingediend door zijn advocaat mr. H. Anker, tot (gedeeltelijke) opheffing van het bevel tot dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden die aan hem zijn opgelegd in een vonnis van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2016. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door Reclassering Nederland. De advocaat-generaal heeft in de niet openbare raadkamer op 5 oktober 2016 het standpunt ingenomen dat het verzoekschrift ter terechtzitting van het hof behandeld moet worden, terwijl de raadsman van de verdachte zich op dat punt heeft gerefereerd.
Het hof heeft overwogen dat het verzoek met de nodige voortvarendheid behandeld moet worden, gezien het ingrijpende karakter van de opgelegde voorwaarden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een hoog recidivegevaar bestond, wat de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden rechtvaardigde. De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank het bevel summier heeft gemotiveerd en dat de verdachte na een opname in een kliniek niet meer een dergelijk risico zou vormen. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, onder verwijzing naar een rapport van Reclassering Nederland.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van de veiligheid van het slachtoffer en het verminderen van recidive zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte. Het verzoek tot opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden is afgewezen, waarbij het hof heeft benadrukt dat de verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden moet houden, waaronder het locatieverbod en de verplichting tot klinische opname.