ECLI:NL:GHARL:2016:8284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.186.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en beëindiging van de lotsverbondenheid tussen ex-echtgenoten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie tussen twee ex-echtgenoten. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend voor een maandelijkse alimentatie van € 2.500,-, welke door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de lotsverbondenheid tussen partijen was verbroken door grievend gedrag van de vrouw. De vrouw ging in hoger beroep met negen grieven, waarbij zij betoogde dat haar gedragingen niet voldoende waren om de lotsverbondenheid te beëindigen en dat de man nog steeds alimentatie aan haar verschuldigd was.

Het hof heeft de grieven van de vrouw gezamenlijk besproken en geconcludeerd dat de lotsverbondenheid inderdaad was beëindigd. Het hof oordeelde dat de vrouw zich grievend had gedragen jegens de man, zowel in hun sociale omgeving als in de omgang met hun kind. De vrouw had de man in een kwaad daglicht gesteld en had zich schuldig gemaakt aan vernielingen en smaad. Het hof nam ook in overweging dat de vrouw na de echtscheiding haar grievende gedrag had voortgezet, ondanks eerdere veroordelingen en contactverboden.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat de man geen alimentatie meer aan de vrouw verschuldigd is. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van wederzijds respect en de gevolgen van grievend gedrag in het kader van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.879
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 386817 en 392573)
beschikking van 18 oktober 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [plaats1] , gemeente [gemeente1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van Hunnik te [plaats2] ,
en
[verweerder] ,
wonende te [plaats1] , gemeente [gemeente1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Weening te [plaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 9 tot en met 15, ingekomen op 26 februari 2016;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 23, ingekomen op 2 mei 2016;
  • een journaalbericht van mr. Van Hunnik van 17 maart 2016 met producties 16 tot en met 21, ingekomen op 18 maart 2016;
  • een journaalbericht van mr. Weening van 17 augustus 2016 met producties 24 tot en met 31, ingekomen op 19 augustus 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op [datum1] ontbonden door echtscheiding.
3.2
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] hun zoon [kind1] geboren.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van de vrouw tot betaling door de man van partneralimentatie van € 2.500,- per maand, afgewezen.
4.2
De vrouw is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven 1 tot en met 8 zien op het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van de lotsverbondenheid tussen partijen. Grief 9 ziet op de beoordeling van de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man.
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw beschikkende, waar nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, de man te veroordelen om aan de vrouw voor haar levensonderhoud te voldoen een bedrag van € 2.500,- per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek in die zin aangevuld dat zij het hof (subsidiair) verzoekt een partneralimentatie vast te stellen ter hoogte van een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans, haar grieven te verwerpen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de door haar gedane verzoeken van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man verzoekt het hof tevens voorwaardelijk – voor het geval de grieven van de vrouw slagen en het hof ten laste van de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vaststelt – deze verplichting:
  • te matigen tot 50% van de door de man berekende draagkracht, dan wel niet op een hoger bedrag vast te stellen dan op € 1.343,- bruto per maand, en
  • in duur te beperken en te limiteren tot drie jaren na datum inschrijving echtscheiding, althans tot een datum die het hof juist acht en daarbij te bepalen dat verlenging van de alimentatietermijn niet mogelijk is, dan wel per drie jaar na datum inschrijving echtscheiding op nihil te stellen, althans op een bedrag die het hof juist acht, dan wel een gefaseerde afbouwregeling te bepalen conform het voorstel van de man zoals opgenomen onder punt 90 van het verweerschrift,
  • althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht,
kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - kort gezegd - geoordeeld dat de gedragingen van de vrouw, in onderlinge samenhang bezien, een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan de lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw. Alle omstandigheden in aanmerking genomen was de rechtbank dan ook van oordeel dat van de man kan in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij een bijdrage levert aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot betaling van partneralimentatie daarom afgewezen.
5.2
Het hof zal de grieven 1 tot en met 8 die zien op de lotsverbondenheid gezamenlijk bespreken.
De vrouw stelt dat haar gedragingen niet ertoe kunnen leiden dat de lotsverbondenheid tussen partijen niet meer bestaat en dat de man daarom geen partneralimentatie aan haar zou zijn verschuldigd en stelt hiertoe het volgende. De rechtbank heeft het beoordelingscriterium teveel vernauwd naar de gedragingen van de vrouw. Bij de beoordeling hadden alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, zowel financiële als niet-financiële omstandigheden (zowel objectieve als subjectieve omstandigheden). De gedragingen van de vrouw moeten in verband worden gebracht met de gedragingen van de man en de wijze waarop partijen zich over en weer hebben gedragen, zowel tijdens het huwelijk als in de periode kort daarna. Volgens de vrouw heeft de man zich gedurende het huwelijk en rond de echtscheidingsprocedure ook grievend en kwetsend jegens haar opgesteld. Vanaf het begin van het huwelijk heeft de man haar voortdurend gediskwalificeerd, gekleineerd en respectloos behandeld. Hij heeft haar bedreigd en mishandeld. Voorts stelt de vrouw dat de man tijdens het huwelijk meermalen met andere vrouwen het bed heeft gedeeld, wat voor de vrouw kwetsend en krenkend was. Gedurende de echtscheidingsprocedure heeft de man valse aangiftes gedaan tegen de vrouw, waarbij hij haar zwart heeft gemaakt en haar heeft afgeschilderd als een alcoholiste. De vrouw wil dat hun zoon [kind1] inziet waarmee de man bezig is en heeft hem om die reden in de strijd betrokken; zij heeft het idee dat zij door de man [kind1] is kwijtgeraakt.
De opstelling van de man was de katalysator voor het gedrag van de vrouw. Volgens de vrouw is haar gedrag, afgezet tegen het gedrag van de man, niet zodanig grievend dat de lotsverbondenheid is verbroken en dat van de man niet langer kan worden gevergd dat hij partneralimentatie voldoet. Een echtscheiding gaat nu eenmaal gepaard met de nodige emoties en niet iedere vorm van wangedrag of grievend gedrag is voldoende voor het verbreken van de lotsverbondenheid. De vrouw stelt dat haar gedragingen direct zijn te relateren aan de periode rondom het uiteengaan van partijen en de daaropvolgende echtscheiding. Zij stelt verder dat het grievende gedrag jegens de man vanaf medio maart 2016 niet of nauwelijks meer is voorgekomen. De eerder door de vrouw gedane uitingen aan derden waren een directe emotionele reactie op de gang van zaken in de aanloop naar de echtscheiding. De vrouw heeft in het kader van de echtscheidingsprocedure hulp gezocht om haar boosheid en opgebouwde frustraties, die voortvloeiden uit haar beeld dat het gehele huwelijk een grote leugen is geweest, te kunnen kanaliseren. Zij is thans alles nog aan het verwerken.
Voorts is volgens de vrouw mede van belang de duur van het huwelijk, te weten van bijna negentien jaar, en het feit dat de vrouw na de geboorte van [kind1] in maatschappelijke en financiële zin afhankelijk is geworden van de man. De vrouw heeft tijdens het huwelijk de dagelijkse zorg voor [kind1] en het huishouden op zich genomen, zodat de man zich op zijn carrière kon richten. Hierdoor is volgens de vrouw de lotsverbondenheid versterkt.
Ten slotte stelt de vrouw dat de man medio maart 2015, geheel vrijwillig en met rechtskundige bijstand, met de vrouw een voorlopige partneralimentatie is overeengekomen van € 2.020,- per maand en dat hij die ook daadwerkelijk heeft voldaan. Ook hieruit moet worden afgeleid dat de lotsverbondenheid tussen de vrouw en de man niet is verbroken.
5.3
De man stelt hiertegenover dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft bij de afweging van factoren die van belang kunnen zijn bij de vraag of er een einde is gekomen aan de lotsverbondenheid. De duur van het huwelijk kan hierin meewegen, maar dat hoeft niet. Volgens de man heeft de rechtbank naast het grievende gedrag van de vrouw ook allerlei andere relevante factoren in aanmerking genomen. Ook indien de duur van het huwelijk en de afhankelijke positie van de vrouw worden meegewogen dan zijn de grievende gedragingen van de vrouw voldoende om de lotsverbondenheid van hun langdurige huwelijk te verbreken.
De man ervaart sinds het uiteengaan van partijen, nu bijna twee jaar geleden, onophoudelijk wangedrag richting hem, [kind1] en derden, waaronder de ouders van vrienden van [kind1] , de school van [kind1] , de vriendin van [kind1] , de nieuwe partner van de man, de werkgever van de man en de hockeyclub waarin zowel de man als [kind1] actief zijn. Het gedrag van de vrouw is buitenproportioneel en heeft een grote impact op de man en [kind1] . In januari 2015 heeft de vrouw de nodige beledigende en seksueel getinte mededelingen over de man op Facebook geplaatst en heeft zij [kind1] onophoudelijk belast met berichten over de man. De vrouw heeft in februari 2015 een gedragsaanwijzing van de politie gehad, nadat zij de voormalige echtelijke woning volledig overhoop had gehaald en daarin goederen had vernield. De vrouw heeft de inventaris van de woning twee keer in één week vernield; deze gedragingen hebben niet geleid tot strafvervolging omdat partijen op dat moment nog gehuwd waren. De vrouw is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2015 door de rechtbank, welk vonnis nadien is bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, strafrechtelijk veroordeeld wegens het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de auto van de man en voor smaadschrift. Aan de vrouw is, naast een taakstraf van 120 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, tevens een contactverbod tussen haar en de man opgelegd voor de duur van een jaar. De man stelt ook thans nog bang te zijn dat de vrouw aan hem of aan derden toebehorende goederen zal vernielen. De man is hierdoor rusteloos, op zijn hoede en schaamt zich jegens collega’s, kennissen en derden.
Dat de vrouw zich tot hulpverlening heeft gewend, heeft niets veranderd aan haar gedrag. Volgens de man blijft de vrouw hem ook na de bestreden beschikking nog lastig vallen. Bij vonnis van de politierechter van 10 augustus 2016 is de vrouw opnieuw strafrechtelijk veroordeeld wegens een nieuwe vernieling van de auto van de man. De gedragingen van de vrouw vormen dan ook geen eenmalig moment van onbezonnenheid. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof worden, naast de man zelf, [kind1] en zijn vriendin nog steeds in de strijd betrokken.
De strijd waarin partijen verwikkeld zijn, is geheel, althans in overwegende mate, aan de vrouw te wijten. De vrouw beschuldigt de man in een grote sociale kring rond de man, in grove bewoordingen en zonder enige onderbouwing, ten onrechte van zeer ernstige gedragingen, waaronder mishandeling, verkrachting, kinderporno en ander seksueel overschrijdend gedrag, waardoor zijn eer en goede naam van de man is geschaad en waardoor hij minder ook goed heeft gepresteerd en presteert op zijn werk.
De man betwist de volgens hem niet onderbouwde stelling van de vrouw dat hij haar jarenlang heeft mishandeld, gekleineerd en gediskwalificeerd.
Verder stelt de man dat hij [kind1] altijd heeft gemotiveerd om naar de vrouw te gaan, maar dat haar gedrag [kind1] daarvan weerhoudt.
Dat partijen in het kader van de voorlopige voorzieningen een (voorlopige) partneralimentatie waren overeengekomen, betekent volgens de man nog niet dat de lotsverbondenheid tussen de vrouw en de man nog bestaat. Op grond van de wet dienen echtgenoten elkaar gedurende het huwelijk het nodige te verschaffen en zijn zij verplicht elkaar middelen er beschikking te stellen ter bestrijding van de kosten van de huishouding. Het was dan ook in dat kader dat de man regeling omtrent een voorlopige alimentatie heeft getroffen. Dit betekent niet dat de man destijds - vóór maart 2015 - geen last ondervond van het gedrag van de vrouw en dat haar gedrag ook toen al niet als ernstig valt te kwalificeren.
5.4
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en, na eigen onderzoek, tot de zijne maakt van oordeel dat, alle omstandigheden in onderling verband en in samenhang beschouwd, aan de lotsverbondenheid tussen partijen een einde is gekomen op de grond dat de vrouw zich zodanig grievend jegens de man heeft gedragen dat betaling van partneralimentatie door de man aan haar in redelijkheid niet kan worden gevergd.
5.5
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. Vaststaat dat de vrouw zich zowel in de werkomgeving en in de sociale omgeving van de man, - waaronder de hockeyclub waarbij zowel de man, de vrouw als [kind1] nauw waren betrokken - als in het gezin van de man met [kind1] grievend heeft gedragen. Uit de stukken blijkt dat de vrouw de man in een zeer kwaad daglicht heeft gesteld. Zij heeft met haar handelingen ook derden, waaronder [kind1] , op ontoelaatbare wijze in de strijd betrokken. Het grievende gedrag van de vrouw heeft zich naar het oordeel van het hof niet beperkt tot een korte periode rondom het uiteengaan van partijen, zoals de vrouw stelt, maar blijft, ook na de bestreden beschikking, doorgaan. Zij bagatelliseert haar gedragingen en lijkt niet in te zien dat zij te ver gaat. Voor zover de vrouw stelt dat haar gedragingen een reactie zijn op de gedragingen van de man tijdens het huwelijk, waarbij hij haar zou hebben mishandeld en gekleineerd, merkt het hof op dat de vrouw deze stellingen, ook na de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
5.6
Dat de man op zijn werk last heeft ondervonden door de gedragingen van de vrouw blijkt onder andere uit het beoordelingsformulier van zijn werkgever van 13 januari 2016, waarin onder andere staat vermeld: “
[verweerder] heeft een vechtscheiding achter de rug waarmee zijn vrouw smaad heeft gepleegd richting het bedrijf over [verweerder] . In die periode heeft dit effect gehad op het functioneren van [verweerder]”. Voorts blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat de vrouw de man en [kind1] e-mailberichten en SMS-berichten blijft versturen met een dusdanige intensiteit en woordkeus dat de inhoud daarvan grievend is jegens de man, maar ook jegens [kind1] en zijn vriendin. Daarbij heeft de vrouw recentelijk - op 23, 24 en 25 juni 2016 - berichten naar [kind1] gestuurd die voor hem beschadigend zijn en heeft zij in juli 2016 ook de vriendin van [kind1] benaderd op Facebook met beledigende berichten over de man.
5.7
Het hof stelt voorts vast dat het vonnis van de politierechter van 15 juni 2015 inmiddels door het gerechtshof is bekrachtigd. In dit vonnis is zij veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, wegens het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de (ruitenwissers van de) auto van de man en smaadschrift, en is haar tevens een contactverbod tussen haar en de man opgelegd voor de duur van twaalf maanden. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw evenwel een bagatelliserende houding tegenover haar veroordeling aangenomen, hoewel deze feiten op de man en zijn omgeving een behoorlijke impact hebben gehad. Na de bestreden beschikking en na deze strafrechtelijke veroordeling heeft de vrouw zich opnieuw moeten verantwoorden voor de politierechter op 10 augustus 2016. Zij is toen door de politierechter veroordeeld tot een (aanvullende) taakstraf van zestig uren wegens vernieling van goederen van de man, bestaande uit het gooien van verf over de auto van de man en het bekrassen van zijn auto met een scherp voorwerp en voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van 80 uur taakstraf uit het vonnis van de politierechter van 15 juni 2015 gelast.
Ook los van deze laatste veroordeling, waarvan de vrouw inmiddels hoger beroep heeft ingesteld, heeft het hof moeten constateren dat het grievende gedrag van de vrouw na de bestreden beschikking is doorgegaan, met name door middel van het sturen van e-mailberichten, SMS-berichten of het plaatsen van berichten op Facebook. Daarbij is opvallend dat de vrouw zich kennelijk niets aantrekt van het contactverbod dat haar in het (door het hof bekrachtigde) vonnis van de politierechter van 15 juni 2015 is opgelegd.
5.8
Naar het oordeel van het hof zijn in dit geval, alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking genomen voldoende objectieve en subjectieve omstandigheden gesteld en gebleken op basis waarvan de man geen onderhoudsbijdrage meer is verschuldigd aan de vrouw. Voor wat betreft de subjectieve omstandigheden neemt het hof eveneens in aanmerking dat de man tijdens de zitting op het hof blijk heeft gegeven van - naar het oordeel van het hof authentieke - emotionele weerstand. De man heeft laten weten nog altijd op zijn hoede te zijn, bang te zijn dat er goederen van hem door de vrouw worden vernield en zich te schamen jegens collega’s, kennissen en derden, hetgeen het hof in de gegeven omstandigheden aannemelijk voorkomt. Daarbij heeft de man laten weten geen vertrouwen erin te hebben dat het grievende gedrag van de vrouw binnen afzienbare tijd dusdanig afneemt dat de man en [kind1] de nodige rust in hun leven terug krijgen, te meer nu de vrouw dit al tweemaal ten overstaan van de politierechter heeft beloofd.
Dat sprake is geweest van een lang huwelijk en dat de vrouw in een afhankelijke positie is gekomen als gevolg van het huwelijk doordat zij de zorg voor [kind1] en het huishouden op zich heeft genomen, leiden niet tot een ander oordeel.
Wat betreft de regeling die partijen hebben getroffen in het kader van de voorlopige alimentatie lopende de echtscheidingsprocedure is het hof, met de man, van oordeel dat de man in het kader van de voorlopige voorziening geen beroep kon doen op het ontbreken van de lotsverbondenheid, nu partijen op dat moment nog echtgenoten waren en in die hoedanigheid elkaar op grond van de wet het nodige dienden te verschaffen. In zoverre is dan ook niet van belang dat de man in dat kader een bijdrage is overeengekomen met de vrouw. De grieven 1 tot en met 8 falen.
5.9
Gelet op het vorenstaande behoeft grief 9 geen bespreking meer.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, C.J. Laurentius-Kooter en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. L.J.G. Overbeek als griffier, en is op 18 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.