6.2In een uitgebreid betoog hebben [appellanten] aangevoerd dat het door [X] in opdracht van Achmea uitgevoerde onderzoek ondeugdelijk is en dat op grond daarvan niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is geweest van een aangestoken brand en van hun betrokkenheid daarbij. Het hof ziet in het daarover in hoger beroep gevoerde debat aanleiding zelf een deskundigenbericht te gelasten. Het hof overweegt de deskundige de volgende vragen te stellen.
Voldoet de aard van het onderzoek van deskundige [X] en de wijze waarop het is uitgevoerd aan de professionele standaard bij brandonderzoek? Meer specifiek:
- voldoet het systeem van Grasberger aan die standaard?
Is het op basis van het in het dossier voor handen zijnde bewijsmateriaal mogelijk de oorzaak van de brand vast te stellen?
Zo ja, wat is naar uw oordeel de oorzaak van de brand? Welke mate van zekerheid hebt u daarover?
Wat is bij de beantwoording van de voorgaande vragen de relevantie van de door partijen aan de orde gestelde vragen:
- of de brand is ontstaan door het ontsteken van brandbare stof;
- of de plaatsen waar brandmonsters zijn genomen, kunnen worden aangemerkt als plaatsen van brandhaarden;
- over het belang van de constatering dat de vloerbedekking in de garderobekamer (waar onder meer een monster is genomen) nog gedeeltelijk in tact was;
- over het belang van de constatering dat boven op de plekken waar de monsters zijn genomen nog brandresten lagen;
- dat in de groeven van de laminaatvloer geen brandsporen zijn aangetroffen en mogelijk in de kieren van die vloer niet (standpunt [Y] );
- dat in de woonkamer het monster is genomen van de ondervloer;
- dat na de brand in de woning motorbenzine is geroken en dat door middel van elektronische detectieapparatuur een positieve indicatie voor vluchtig ontbrandbare vloeistof werd verkregen;
- of de gemeten sporen van motorbenzine in die monsters kunnen worden verklaard door molecuul-interferentie en/of contaminatie (U dient er hierbij vanuit te gaan dat geen (schone) controlemonsters zijn genomen);
- of lage brandsporen in de hal en op de trap duiden op brandstichting (standpunt Achmea);
- of de 'extreem grote vuurvernietiging' duidt op brandstichting (standpunt Achmea);
- of de brand op de trap door ontsteking van brandbare stof kan zijn veroorzaakt;
- wat in dit verband het belang is van de door Timmerman c.s. genoemde (en niet aangetroffen) 'diepere inkoling', alsmede de teruggevonden stukjes vloerbedekking op de traptrede;
wat is in dit verband het belang van het brandbeeld in de keuken;- of het brandbeeld op de bovenetage/zolder duidt op brandstichting (U gelieve hierbij mee te laten wegen de vuurbelasting van het interieur, het feit dat de rolluiken gesloten waren en dat de zolderverdieping was geïsoleerd);
- of kan worden vastgesteld of op de eerste etage sprake is geweest van een rookgas- of een aardgasexplosie;
- wat het brandbeeld van de tv en in de directe omgeving daarvan zegt over de vraag of de brand daar is ontstaan (U gelieve er hier vanuit te gaan dat aan de achterzijde van de televisie minder schade is ontstaan dan aan de voorzijde);
- of het brandbeeld voor het overige te verenigen met een brand die in de televisie is ontstaan.
Kunt u vaststellen
ofc.q. uitsluiten
datbij de kunststof achterdeur sprake is geweest van toepassing van de zogenoemde Bulgaarse inbraakmethode en dat deze in scene is gezet? Is dat althans aannemelijk of juist onaannemelijk? Meer specifiek:
- in hoeverre is vast te stellen dat sprake is van (minimale) sporen van forcering onderaan de schildplaat kort voorafgaand aan de brand?
- welke betekenis kent u toe aan het losraken van een onderste bout? Welke mogelijke oorzaken acht u ten aanzien daarvan reëel?
- wat is het belang van het feit dat de het onderste gedeelte van de buitenschildplaat en de slotcilinder zijn afgebroken en (goeddeels) niet zijn teruggevonden?
Kunt u vaststellen
ofc.q. uitsluiten
datde aluminium schroefverbinding in het regelblok bij de gaspijp is losgedraaid? Is dat althans aannemelijk of juist onaannemelijk? Meer specifiek:
- kan het losraken van de schroefverbinding zijn veroorzaakt door een combinatie van smelting van schroefdraad en lineaire uitzetting van het regelblok?
Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?