ECLI:NL:GHARL:2016:8747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
15/01412 t/m 15/01415
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen belastingaanslagen en terugwijzing naar de inspecteur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat de bezwaren van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard door de Inspecteur van de Belastingdienst. Het hof oordeelt dat de rechtbank de zaken ten onrechte zelf heeft afgedaan en wijst de zaken terug naar de Inspecteur voor een nieuwe beoordeling. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2009 en 2010, waarbij de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, maar het hof oordeelt dat de belanghebbende onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren inhoudelijk te onderbouwen. Het hof concludeert dat de bezwaarschriften voldoende gemotiveerd zijn en dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar moet beslissen. De proceskosten worden vastgesteld op € 2.214, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/01412 tot en met 15/01415
uitspraakdatum:
1 november 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2015, nummers LEE 14/5423, 14/5424, 14/5531 en 14/5532, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst Noord/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 190.163. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 4.269.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IAB ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 78.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 288.490. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.734.
1.4
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IAB ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 20.
1.5
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen deze aanslagen.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 september 2015 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en bepaald dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd, met dien verstande dat met betrekking tot de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2009 een bedrag van € 5.101 aan loonheffing voor verrekening in aanmerking komt. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.470.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] . De gemachtigde van belanghebbende heeft per fax van 19 september 2016 aan het Hof laten weten dat belanghebbende en hij niet ter zitting aanwezig zouden zijn. Hij heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 4 april 2011 aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.703, onder verrekening van een bedrag van € 4.434 aan ingehouden loonheffing. Op 31 maart 2011 heeft belanghebbende aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.022. In deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 4.394 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2.2
Bij brief van 12 december 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat correcties zijn aangebracht op zijn aangifte in de IB/PVV voor 2009. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
”De correcties zijn gebaseerd op basis van de constateringen en berekeningen zoals opgenomen in het proces-verbaal betreffende de strafrechtelijke benadeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 en de loongegevens, welke door derden gerenseigneerd zijn aan de Belastingdienst.
Proces-verbaal
Er is volgens het proces-verbaal, waarin de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek zijn verwerkt, gebleken dat u in 2009 gelden heeft ontvangen die, met gebruikmaking van rechtspersonen, afkomstig zijn van oplichting. Dit vormt inkomen uit arbeid en is voor de berekening belast als resultaat overige werkzaamheden.
Loongegevens
Volgens de loongegevens 2009, gerenseigneerd door derden aan de Belastingdienst, bedraagt uw brutoloon in 2009 € 17.702. Door u is verantwoord in uw aangifte een bedrag groot € 13.703.
2009:
Het aangegeven verzamelinkomen 2009 bedraagt:
€ 13 .703
Correcties:
Resultaat overige werkzaamheden
Meer loon
€ 172.461 +/+
€ 3.999 +/+
Vastgesteld verzamelinkomen na correctie bedraagt:
€ 190.163”
2.3
Belanghebbendes belastbare inkomen voor de IB/PVV voor 2010 is door de Inspecteur als volgt vastgesteld:
”Aangegeven verzamelinkomen € 4.022
Bij aanslagregeling aangebrachte correcties:
Resultaat overige werkzaamheden - 280.074
Aftrek specifieke zorgkosten vervalt door hogere drempel als
gevolg van de hiervόόr genoemde correctie - 4.394
Vastgesteld verzamelinkomen € 288.490”
2.4
De onderhavige aanslagen in de IB/PVV en de IAB ZVW voor 2009 en 2010 zijn met inachtneming van de hiervoor vermelde correcties door de Inspecteur vastgesteld. Bij de aanslag in de IB/PVV voor 2009 is een bedrag van € 4.434 aan loonheffing verrekend.
2.5
Tegen belanghebbende is een door de politie en de FIOD gezamenlijk uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De hiervoor vermelde correcties zijn gebaseerd op een tweetal processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, die onderdeel uitmaken van de verslaglegging naar aanleiding van dit onderzoek.
2.6
Belanghebbende heeft op 7 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslagen in de IB/PVV en de IAB ZVW voor het jaar 2009 en op 23 oktober 2013 tegen de aanslagen in de IB/PVV en de IAB ZVW voor het jaar 2010.
2.7
Het bezwaarschrift tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen luidt als volgt:

Op verzoek van- en namens de heer [X] , wonende te [Z] aan de [a-straat] 7 maken wij hierbij bezwaar tegen d d 19 december 2012 onder nummers [0000.00.000] F196 en [0000.00.000] W 96 opgelegde ambtshalve aanslagen Inkomstenbelasting 2009 en ZVW-premie 2009
Mogen wij u verzoeken de opgelegde (ambtshalve) aanslagen IB 2009 en ZVW-premie 2009 terug te brengen naar € 0 (nihil) Deze aangifte was al definitief en tevens zijn er geen nieuwe feiten
Mogen wij u tevens verzoeken om schriftelijk uitstel van betaling te verlenen voor de thans bestreden bedragen ad € 88 234 (IB 2009) en € 1 631 (ZVW-premie 2009)
Vertrouwende van u te mogen vernemen, tekenen wij,
2.8
Het bezwaarschrift tegen de voor het jaar 2010 opgelegde aanslagen luidt als volgt:

Op verzoek van- en namens de heer [X] , wonende te [Z] aan de [a-straat] 7 maken wij hierbij bezwaar tegen d.d. 24 oktober 2013 onder nummers [0000.00.000] .H.06 en [0000.00.000] .W.06 opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting 2010 en ZVW-premie 2010.
Mogen wij u verzoeken de opgelegde aanslagen IB 2010 en ZVW-premie 2010 respectievelijk terug te brengen naar € 1.295 te ontvangen en € 0 (nihil) conform de ingediende aangifte.
Reden van dit bezwaarschrift is dat er door uw dienst is afgeweken van de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2010. In de aanslag staat vermeld dat cliënte hierover een brief heeft ontvangen echter is deze niet ontvangen.
Mogen wij u tevens verzoeken om schriftelijk uitstel van betaling te verlenen voor de thans bestreden bedragen ad. € 141.239 (IB 2010) en € 1.662 (ZVW-premie 2010).
Vertrouwende van u te mogen vernemen, tekenen wij,”
2.9
In een brief 9 mei 2014 van de Inspecteur aan belanghebbendes toenmalige gemachtigde, heeft de Inspecteur voorgesteld het resultaat van het lopende hoger beroep in de strafzaak tegen belanghebbende af te wachten alvorens uitspraak op bezwaar in de onderhavige zaken te doen. In reactie hierop heeft belanghebbendes toenmalige gemachtigde bij brief van 27 mei 2014 onder meer het volgende aan de Inspecteur geschreven:
”Wij gaan niet akkoord met u voorstel om het resultaat van de strafzaak af te wachten. U kunt niet op voorhand aanslagen opleggen terwijl er nog niets definitief is.
Als uit de rechtszaak anders blijkt dan kan er een naheffingsaanslag opgelegd worden.”
2.1
Bij in een geschrift van 25 september 2014 vervatte uitspraak op de bezwaarschriften heeft de Inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan motivering.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank, na te hebben geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, de zaken had dienen terug te wijzen naar de Inspecteur, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij door het achterwege blijven van terugwijzing in zijn belangen wordt geschaad. Na terugwijzing zou de Inspecteur hem in de gelegenheid moeten stellen om zijn bezwaren nader te onderbouwen na een door de Inspecteur te verstrekken concrete toelichting op de correcties.
3.3
De Inspecteur stelt dat belanghebbende reeds voor de dagtekening van de onderhavige aanslagen kennis had kunnen nemen van de inhoud van de processen-verbaal in de strafzaak, zodat er voor hem geen enkele belemmering was om tijdig onderbouwd en beargumenteerd bezwaar te maken. Eventuele argumenten die belanghebbende nog zou aanvoeren, kunnen redelijkerwijs geen verandering brengen in de omstandigheid dat de feiten vastliggen. Terugwijzen naar de Inspecteur zou daarom slechts leiden tot een vrijwel onmiddellijke ongegrondverklaring van de bezwaren. Belanghebbende heeft geen belang bij terugwijzing; hij traineert de zaak. Voor gevallen waarin de rechtbank oordeelt dat de inspecteur een bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is de hoofdregel dat de rechtbank de zaak zelf afdoet.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Uit de bezwaarschriften van belanghebbende blijkt, naar de Inspecteur terecht in beroep heeft erkend, voldoende dat het bezwaar was gericht tegen de correcties die de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslagen had aangebracht. Daarmee zijn de bezwaarschriften voldoende gemotiveerd. Het Hof is derhalve met partijen van oordeel dat de bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
4.2
Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
4.3
Nu belanghebbende heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur, doet zich niet het geval voor dat partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter.
4.4
Belanghebbende heeft er belang bij zijn bezwaren inhoudelijk in bezwaar, en desgewenst ook in beroep en in hoger beroep, te laten toetsen. Belanghebbende heeft, doordat hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslagen, in bezwaar, in beroep en in hoger beroep onvoldoende gelegenheid gehad inhoudelijk op de zaken in te gaan. Zulks klemt te meer in het licht van belanghebbendes stelling dat hij niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken kon beschikken. De omstandigheid dat hij ervoor heeft gekozen in beroep uitsluitend de ontvankelijkheid van zijn bezwaarschriften aan de orde te stellen, maakt dat niet anders en kan hem niet worden tegengeworpen. Voor zover de Inspecteur met zijn stelling dat belanghebbende de zaken traineert, heeft bedoeld te stellen dat belanghebbende misbruik maakt van procesrecht, acht het Hof zulks onvoldoende onderbouwd.
4.5
Van enige andere goede grond die zou moeten leiden tot afwijking van de hoofdregel dat de Inspecteur moet worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, is niet gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.470 voor de kosten in eerste aanleg en € 744 voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 2.214.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– wijst de zaak terug naar de Inspecteur teneinde opnieuw uitspraak te doen,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.214,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 90 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 246 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
1 november 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.