Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: verweerster in de hoofdzaak en in het incidenteel verzoek, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: [verweerder] ,
1.1. Het geding in eerste aanleg
25 januari 2016 en de gecorrigeerde versie van deze beschikking van 11 februari 2016
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 1 februari 2016;
- het verweerschrift met producties van [verweerder] , ter griffie ontvangen op 9 maart 2016;
- de ter griffie op 5 maart 2016 van [verzoekster] ontvangen gecorrigeerde versie van de beschikking van de kantonrechter van 11 februari 2016;
- de ter griffie op 29 maart 2016 van [verweerder] ontvangen productie 16;
- de ter griffie op 29 maart 2016 van [verzoekster] ontvangen producties 22 tot en met 26;
1. het verzoek van [verweerder] tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen;
5. het (subsidiaire) verzoek van [verweerder] tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging af te wijzen;
6. de tussen [verzoekster] en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst voorwaardelijk, voor het geval titel 10, afdeling 9, boek 7 BW van toepassing is en de arbeidsovereenkomst niet reeds rechtsgeldig is geëindigd op 21 oktober 2015, te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde gronden en daarbij, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op (de primair aangevoerde) grond van artikel 7:686 BW, aan [verzoekster] een vergoeding toe te kennen ten aanzien van het ten onrechte aan [verweerder] betaalde loon ter hoogte van € 3.161,29;
7. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerder] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] ;
8. te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of heeft nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van [verzoekster] ;
9. [verweerder] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.De vaststaande feiten
“Op 12 september jl. heb ik je geprobeerd duidelijk te maken dat ik mij niet meer senang voel in mijn functie en onze arbeidsrelatie binnen [verzoekster] . Ik heb je ook toegelicht waarom. De manier waarop jij mij, zowel op 31 augustus alsook op 29 mei tezamen met [persoon 1] , onder druk hebt gezet om vooral géén belastende verklaringen af te leggen in de diverse lopende procedures, heb ik als buitengewoon onplezierig (en zelfs intimiderend) ervaren. Het mij vervolgens - onder dreiging van een ontslag op staande voet - gebieden om een verklaring af te leggen bij de notaris, is voor mij norm overschrijdend en vormt de welbekende druppel. Ik heb hier last van een het belemmerd mij in mijn persoonlijke functioneren. Reden waarom ik uiteindelijk weloverwogen heb besloten de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen.(...)Ik heb mijn besluit, om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, aan je voorgelegd en daaraan de voorwaarde gekoppeld dat dan wel een deugdelijke eindafrekening (inclusief de provisieaanspraak [plaatsnaam] ) volgt.Kort en goed. Ik wil er een streep onder zetten en zou graag op korte termijn tot zakelijke afspraken komen.(...)In ons gesprek van vrijdag j.l heb je de door Ecuaflor Holding B.V. aan mij verstrekte lening in het kader van mijn 10% aandeelhouderschap in Umspannwerk Mastershausen II GmbHCo.KG ter sprake gebracht. Zeer nadrukkelijk zei hier gesteld dat deze lening geen onderdeel kan zijn van de zakelijke afspraken in het kader van de afwikkeling van de bestaande arbeidsovereenkomst.”
“De Notarisafspraak van afgelopen donderdag 7-10-15 om de molen van [windmolen] . terug te kopen van [persoon 2] had jij nota bene gemaakt met mijn volmacht! Je hebt de Notaris [notaris] uit [plaatsnaam] zowel als de verkoper [persoon 2] niet eens ingelicht dat deze afspraak niet door zou gaan omdat je ziek bent en naar nu blijkt naar een advocaat in [plaatsnaam] bent gegaan om ons te melden dat je je na 4 jaar niet meer Senang voelt (!!!).
“In de periode van 7 oktober tot en met (in elk geval) 12 oktober bent u wegens ziekte niet op het werk verschenen. U hebt ons weliswaar op 7 oktober schriftelijk door middel van een schrijven van uw advocaat geïnformeerd over uw ziekte/arbeidsongeschiktheid maar in strijd met § 5 lid 1 zin 2 Entgeltfortzahlungsgesetz [wet op het doorbetalen]van loon bij ziekte hebt u ons nog steeds geen doktersattest inzake uw arbeidsongeschiktheid doen toekomen. Door dit gedrag bent u tekortgekomen in de nakoming van de verplichtingen uit uw arbeidsovereenkomst.Wij wijzen u erop dat wij dit wangedrag niet kunnen tolereren. Indien u zich aan verder plichtsverzuim schuldig maakt, moet u er rekening mee houden dat uw arbeidsovereenkomst opgezegd wordt.Wij verzoeken u ons de inhoud van deze officiële waarschuwing die wij in uw personeelsdossier zullen opnemen, te bevestigen en ons per omgaande een doktersattest te doen toekomen.”3.7 In een brief van 21 oktober 2015 van [verzoekster] aan [verweerder] is onder andere het volgende vermeld:
“Aangezien er momenteel juridisch geen zekerheid over bestaat of op uw arbeidsovereenkomst Duits recht of Nederlands recht van toepassing is,zeggen wij hierbij de met u bestaande arbeidsovereenkomst om een dringende reden met onmiddellijke ingang naar Duits recht op.
“Hierbij refereer ik aan het gevoerde telefoongesprek en bevestig ik dat het verlijden van de akte op 7 oktober 2015 geduurd heeft van 15.00 uur tot na 18.00 uur, wat hoofdzakelijk veroorzaakt werd doordat grote delen van de overeenkomst na uitvoerige besprekingen nog moesten worden gewijzigd.”
“ [verweerder] (…) heeft mij (…) nooit geïnformeerd over het feit dat de limiet van de Duitse KFW leningen verhoogd is van 25 naar 50 miljoen euro.
2015 bij diezelfde HSH Bank voorbij ging om de complexiteit uit te leggen en de Heren (…) mij als eerste mede deelden dat die limiet van25 Miljoen er niet meer bestond per 15-10-2015 en zij dit [verweerder] al hadden mee gedeeld op zijn laatste bezoek aan hen van 27 augustus 2015, toen heb ik ter plekke besloten om terug te gaan naar een groot project met een KFW Financieringsaanvraag van € 50,0 Miljoen, dat maakt het werk voor iedereen direct veel makkelijker en goedkoper (…)”
4.De verzoeken en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
primair:
24 uur na het wijzen van de beschikking toe te laten tot de werkvloer teneinde zijn
subsidiair:
- [verzoekster] veroordeeld om [verweerder] , binnen zeven dagen na de datum van de beschikking, in staat te stellen zijn werkzaamheden bij [verzoekster] op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat [verzoekster] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van
€ 10.000,- ;
€ 7.000,- bruto per maand te voldoen, tot het moment dat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd;
- [verzoekster] veroordeeld om aan [verweerder] salarisspecificaties te verstrekken vanaf 2l oktober 2015, waarin de hiervoor vermelde salarisbetalingen zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat [verzoekster] , vanaf zeven dagen na de datum van de beschikking, in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
- de beslissing met betrekking tot de proceskosten aangehouden.
5.5. De beoordeling in hoger beroep
“1. een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.
[partijnamen]) en 15 december 2011, ECLI:EU:2011:842 (
[partijnamen]) , waarin het ging over de toepasselijkheid van artikel 6 van het Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO) beslist dat het in artikel 6 lid 2 sub a EVO vermelde criterium
“het recht van het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht” ruim moet worden uitgelegd, terwijl het in artikel 6 lid 2 sub b EVO vermelde criterium “het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen” slechts toepassing kan vinden wanneer de aangezochte rechter niet in staat is te bepalen in welk land de arbeid gewoonlijk wordt verricht.
[partijnamen]), in een zaak waarin het eveneens ging over de toepasselijkheid van artikel 6 EVO, voor zover hier van belang, het volgende beslist:
- [verweerder] woont in Nederland;
- [verweerder] heeft zijn arbeidsovereenkomst in Nederland getekend;
- [verweerder] verrichtte zijn werkzaamheden vanuit een Nederlandse vestiging van [verzoekster] (aanvankelijk in Doorwerth, later in Oosterbeek);
- [verweerder] keerde, nadat hij werkzaamheden buiten Nederland had verricht, naar de vestiging van [verzoekster] in Nederland terug;
- [verzoekster] heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling bij het hof als productie 26 een e-mail van 29 maart 2016 van Lodder-Dales Adviseurs B.V. aan de directie van [verzoekster] met als bijlage een jaaropgave 2015 van [verweerder] , overgelegd. Beide partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat op het salaris van [verweerder] in Nederland premies (het hof begrijpt) werknemersverzekeringen en loonbelasting werden afgedragen.
5.15 [verzoekster] heeft twee redenen aan het door haar aan [verweerder] op 21 oktober 2015 gegeven ontslag op staande voet gelegd. De eerste reden is dat [verweerder] - kort gezegd - zonder bericht van verhindering op 7 oktober 2015 niet bij een bespreking bij notaris [notaris] te [plaatsnaam] is verschenen in verband met het terugkopen door [verzoekster] van het zogenaamde [windmolen] van een verkoper genaamd [persoon 2] . De tweede reden is dat [verzoekster] er tijdens een persoonlijk gesprek op 8 oktober 2015 met medewerkers van de HSH Nordbank achter is gekomen dat een financieringslimiet zou worden verhoogd van € 25 miljoen naar € 50 miljoen (waardoor een door [verzoekster] geplande (financiële) structuur voor het [windpark 1] overbodig zou worden) en dat volgens mededelingen van de bank deze informatie uitvoerig met [verweerder] was besproken, zodat de bank ervan uitging dat deze informatie bij [verzoekster] bekend was.
Uit de in rechtsoverweging 3.9 vermelde verklaring van [directeur] blijkt dat de bank op
8 oktober 2015 aan hem en [bedrijfsjurist] heeft medegedeeld dat de bank de verhoging van de financieringslimiet op 27 augustus 2015 met [verweerder] had besproken. [bedrijfsjurist] heeft schriftelijk verklaard (zie rechtsoverweging 3.10) dat de bank op 8 oktober 2015 aan hem en [directeur] heeft laten weten dat [verweerder] al een maand daarvoor op de hoogte was van de verhoging van de financieringslimiet.
€ 50.000.000,- zou gaan gelden, hij ter plekke heeft besloten om terug te gaan naar een groot project met een KfW-financieringsaanvraag van € 50.000.000,-, dat het werk voor iedereen direct veel makkelijker en goedkoper zou maken. Het hof leidt hieruit af dat het op 8 oktober 2015 én mogelijk én goedkoper was om van financiering te switchen. Ook al zou [verweerder] derhalve al eerder (omstreeks 27 augustus 2015) hebben geweten dat de financieringslimiet zou worden verhoogd en ook al zou hij hierover niet voldoende hebben gecommuniceerd met [verzoekster] - [verweerder] heeft dit gemotiveerd betwist - dan is deze handelwijze van onvoldoende gewicht om de arbeidsovereenkomst op de e-grond te ontbinden. Bij het voorgaande hecht het hof, anders dan de kantonrechter, geen (beslissende) betekenis aan het feit dat [verzoekster] [verweerder] , in haar correspondentie met hem na 8 oktober 2015, niet heeft aangesproken op de kwestie van de verhoging van de financieringslimiet.
- [verweerder] weigert iedere vorm van contact;
- [verweerder] weigert bedrijfseigendommen in te leveren;
- [verweerder] heeft de harde schijf van de laptop laten vervangen.
Zoals uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt, heeft [verweerder] tijdens deze mondelinge behandeling een aantal bedrijfseigendommen aan [verzoekster] overhandigd. Voorts geldt dat zolang [verweerder] arbeidsongeschikt is, hij slechts gehouden is de terzake geldende verzuimregels na te leven. Dit brengt mee dat deze feiten en omstandigheden thans geen rol (meer) spelen bij de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de e-grond moet worden ontbonden.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW
“(…) brengt mee dat een zodanige vordering slechts toewijsbaar is in gevallen van ernstige wanprestatie, namelijk een wanprestatie van zodanige aard dat zij het ingrijpende gevolg van een ontbinding van de overeenkomst, in beginsel met terugwerkende kracht tot de dag van de wanprestatie, kan rechtvaardigen. Bij dit uitgangspunt is deze ontbinding veeleer op een lijn te stellen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden.”
€ 50.000,- over drie jaar en dat vakantietoeslag buiten beschouwing dient te blijven.
5.34 De discussie over een eventuele aanspraak van [verweerder] op een bonus/provisie is ook in eerste aanleg in de hoofdzaak onderdeel van het geschil geweest. De kantonrechter heeft hieromtrent bewijs aan [verweerder] opgedragen en de verdere beslissing op dit punt aangehouden. Bij navraag bij de griffie van het kantongerecht is het hof gebleken dat de kantonrechter op 14 juni 2016 een eindbeschikking heeft gegeven.