ECLI:NL:GHARL:2016:9212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
200.191.548
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en ingangsdatum van nihilstelling

In deze zaak gaat het om de wijziging van de partneralimentatie in het kader van een hoger beroep. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2016 te vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de partneralimentatie met ingang van 7 september 2015 op nihil werd gesteld. De man stelt dat de alimentatie al eerder op nihil had moeten worden gesteld, namelijk per 10 oktober 2014 of 10 maart 2015.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet over voldoende draagkracht beschikt om partneralimentatie te betalen. De ingangsdatum van de nihilstelling is door het hof vastgesteld op 1 januari 2015, omdat de man vanaf deze datum geen partneralimentatie heeft voldaan en de vrouw deze bedragen niet heeft verbruikt. Hierdoor komt er geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw te rusten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De zaak is behandeld op 27 oktober 2016, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De uitspraak is gedaan op 17 november 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.548
(zaaknummer rechtbank Overijssel 176033)
beschikking van 17 november 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.J. Coenen te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 februari 2016, hersteld bij beschikking van 21 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 mei 2016;
- een brief van mr. Sabaroedin van 17 oktober 2016 met als bijlage een verlies- en winstrekening over 2015 en 2016, ingekomen op 17 oktober 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door mr. M.E. Kikkert.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2014 van de man overgelegd.
2.4
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.5
Desgevraagd heeft mr. Sabaroedin ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de aanslag inkomstenbelasting van de man door de vrouw ter mondelinge behandeling, omdat deze formeel te laat is overgelegd.
Het hof heeft daarop beslist dat op die aanslag acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden is en dit stuk reeds ruim voor de mondelinge behandeling bij mr. Sabaroedin bekend was. Mr. Sabaroedin moet naar het oordeel van het hof dan ook zonder nadere maatregel van het hof in redelijkheid voldoende kennis hebben kunnen nemen van dit stuk en zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 6 augustus 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1995, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999.
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (verder ook: kinderalimentatie) van [kind 2] met ingang van 26 september 2013 vastgesteld op € 223,- per maand.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 16 juli 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 7 februari 2014 € 208,- per maand aan [kind 1] dient te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie.
3.5
Bij beschikking van 10 maart 2015 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] op nihil te stellen en de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2014 in die zin gewijzigd dat de daarin vastgestelde kinderalimentatie voor [kind 2] wordt gesteld op:
- € 269,- per maand met ingang van 10 oktober 2014;
- € 231,- per maand met ingang van 3 december 2014;
- nihil met ingang van 1 januari 2015.
Daarnaast heeft de rechtbank een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld van:
- € 358,- per maand met ingang van 10 oktober 2014;
- nihil met ingang van 3 december 2014;
- € 268,- per maand met ingang van 1 januari 2015;
- € 723,- per maand met ingang van 1 april 2015.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 24 februari 2016, hersteld bij beschikking van 21 april 2016, heeft de rechtbank de beschikking van die rechtbank van 10 maart 2015 in die zin gewijzigd dat de daarin vastgestelde kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 7 september 2015 wordt vastgesteld op € 89,- per maand en de partneralimentatie met ingang van 7 september 2015 wordt vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft voorts de kosten van de procedure in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder ook: partneralimentatie).
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 24 februari 2016, hersteld bij beschikking van 21 april 2016. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat betreft de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie, en in die zin te bepalen dat de partneralimentatie met ingang van 10 oktober 2014 dan wel 10 maart 2015 wordt vastgesteld op nihil dan wel op een bedrag als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt allereerst vast dat in hoger beroep uitsluitend de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie tussen partijen in geschil is.
5.2
Voor zover de man zich ter mondelinge behandeling ter mondelinge behandeling op het standpunt heeft gesteld dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld omdat sprake is van een grove miskenning van de wettelijke miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) overweegt het hof dat, zoals reeds onder 5.1 overwogen, in hoger beroep uitsluitend de ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie in geschil is en niet de hoogte van de partneralimentatie, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.
5.3
Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen een behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, in het bijzonder indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met zijn/haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering (HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4757).
5.5
Het hof hanteert als ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie 1 januari 2015 omdat met ingang van deze datum naar het oordeel van het hof vaststaat dat de man niet beschikt over voldoende draagkracht voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Weliswaar ligt deze datum vóór de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, maar nu de man geen partneralimentatie heeft voldaan en de vrouw deze bedragen niet heeft verbruikt, komt op de vrouw geen terugbetalingsverplichting te rusten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 10 maart 2015 en stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, E.H. Schulten en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.