In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de gemeente Nijmegen, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De zaak betreft de waardevaststelling van een logegebouw, gelegen aan [a-straat] 7 te [Z], door de gemeente op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van het object vastgesteld op € 521.000 per waardepeildatum 1 januari 2013, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelasting voor het jaar 2014. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2016 in Arnhem zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de waarde van het object te hoog was vastgesteld en verdedigde een waarde van € 364.000. De heffingsambtenaar daarentegen meende dat de vastgestelde waarde juist was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog was vastgesteld, en dat de door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapporten voldoende onderbouwing boden voor de vastgestelde waarde.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had geleverd en dat de waarde van het object op een juiste wijze was vastgesteld, rekening houdend met de relevante wetgeving en de omstandigheden van het geval. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.