ECLI:NL:GHARL:2016:940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.184.083/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van een machtiging tot gesloten plaatsing in jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2016 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van een beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had op 14 januari 2016 een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend aan [verzoeker], die op dat moment 16 jaar oud was. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking en de procedure in eerste aanleg, waarin de kinderrechter de machtiging had verleend met ingang van 14 januari 2016 tot uiterlijk 14 juli 2016, en deze beslissing was uitvoerbaar bij voorraad volgens artikel 6.1.12 lid 1 van de Jeugdwet.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [verzoeker] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek vertegenwoordigd was door hun advocaat. De ouders van [verzoeker] waren ook betrokken als belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2016 is het verzoek tot schorsing besproken. [verzoeker] voerde aan dat hij niet was gehoord door de kinderrechter en dat een gesloten plaatsing niet in zijn belang was, omdat hij zicht had op een diploma en werkervaring.

Het hof oordeelde dat [verzoeker] ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de werking van de beschikking te schorsen. Het hof concludeerde dat het verzoek tot schorsing van de beschikking van de kinderrechter werd afgewezen, omdat de beslissing van de kinderrechter uitvoerbaar bij voorraad was en er geen redenen waren om van deze regel af te wijken. De beslissing van het hof werd op 9 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.184.083/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 295141)
beschikking van 9 februari 2016 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. M.P.H. Sanders te Doetinchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek,
zetelende te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder,
verder te noemen: het college,
advocaat: mr. M.J. Kooijman te Arnhem.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1]en
[belanghebbende 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S. van Oers te Nijmegen.

1.Het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (verder: de kinderrechter) van 14 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend met ingang van 14 januari 2016 tot uiterlijk 14 juli 2016. Ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jeugdwet (Jw) is deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens verzoek tot schorsing van de in de hoofdzaak bestreden
beschikking, ingekomen op 19 januari 2016;
- het verweerschrift van het college met betrekking tot het schorsingsverzoek, ingekomen op
28 januari 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Oers van 28 januari 2016 met bijlagen, waaronder een
verweerschrift met betrekking tot het schorsingsverzoek, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2016 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens het college is verschenen zijn advocaat en […]. Voorts is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De vader is met kennisgeving aan het hof niet verschenen. Van de Raad voor de Kinderbescherming is geen vertegenwoordiger verschenen.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Nadat het hof aan mr. Sanders en mr. Kooijman de gelegenheid had geboden behoorlijk van voormelde brief met bijlagen van mr. Van Oers kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een eventueel verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling voor een leespauze heeft geschorst, hebben mr. Sanders en mr. Kooijman verklaard geen bezwaar te hebben tegen het in het geding brengen van voormelde stukken. Het hof heeft daarop beslist dat op die stukken acht wordt geslagen, ook omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.

3.De motivering van de beslissing op het verzoek tot schorsing

3.1
Aan de orde is het verzoek van [verzoeker] schorsing te bevelen van de werking van de in de hoofdzaak bestreden beschikking. Het college en de ouders voeren hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Het hof stelt voorop dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1999, ontvankelijk is in zijn verzoek tot schorsing, nu het hier gaat om een vrijheidsbenemende maatregel en hij – ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw – bekwaam is in en buiten rechte op te treden in zaken die betrekking hebben op de gesloten jeugdhulp.
3.3
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek tot schorsing ten grondslag gelegd – samengevat – dat hij niet is gehoord door de kinderrechter (zodat deze niet op de hoogte was van de positieve ontwikkelingen sinds eind november 2015) en dat het niet in zijn belang is dat hij wordt geplaatst in een gesloten setting omdat hij zicht heeft op een diploma (en werkervaring) aan het einde van dit schooljaar. Voorts is hij van mening dat een gesloten plaatsing het uiterste middel is en dat niet is onderzocht of met een voorwaardelijke machtiging kan worden volstaan.
3.4
Zoals hiervoor, onder het geding in eerste aanleg, reeds is weergegeven, is een beschikking waarbij een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie is verleend ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw – van rechtswege – uitvoerbaar bij voorraad. In afwijking van de algemene regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het niet aan de rechter overgelaten te bepalen of zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Het gaat om jeugdigen die dringend behoefte hebben aan hulp en het zou onverantwoord zijn om hen gedurende een beroepstermijn deze jeugdhulp te onthouden. Het uitgangspunt is dus dat de beschikking waarbij een machtiging voor gesloten jeugdhulp wordt verleend steeds bij voorraad uitvoerbaar is. Voorstelbaar is dat onder zeer bijzondere omstandigheden de werking van een dergelijke beschikking desondanks kan worden geschorst. Van zulke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken. Dat [verzoeker] niet is gehoord in eerste aanleg kan niet leiden tot een ander oordeel, te minder nu zijn advocaat wel namens hem is verschenen en, zo blijkt uit de beschikking van 14 januari 2016, ook het woord heeft gevoerd. De overige, meer inhoudelijke, stellingen van [verzoeker] dienen te worden beoordeeld in het hoger beroep dat [verzoeker] heeft ingesteld tegen voormelde beschikking.
3.5
De slotsom is dat het hof het verzoek van [verzoeker] tot schorsing van de werking van de beschikking van de kinderrechter van 14 januari 2016 zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot schorsing af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees, en is op 9 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.