In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 heeft gehandhaafd. Belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.561 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.000. De Inspecteur had de persoonsgebonden aftrek van € 24.121, die belanghebbende had opgevoerd als verlies op beleggingen in durfkapitaal (Tante Agaathleningen), gecorrigeerd omdat de leningen niet geregistreerd waren en er geen beschikking was aangevraagd. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld en dat er sprake was van gewekt vertrouwen door eerdere toekenningen van heffingskortingen.
Tijdens de zitting werd het standpunt van belanghebbende toegelicht, waarbij hij concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag. De Inspecteur daarentegen concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldeed aan de vereisten van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de aftrek van verliezen op durfkapitaal, aangezien de leningen niet geregistreerd waren en er geen beschikking was verkregen. Het Hof verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen bijkomende omstandigheden waren die een in rechte te beschermen vertrouwen rechtvaardigden.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.