ECLI:NL:GHARL:2017:1910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
200.202.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering ten behoeve van rechthebbende met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om de onderbewindstelling van een 95-jarige rechthebbende, die als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende, geboren in 1921, is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, die op 10 augustus 2016 een bewind had ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende stelt dat hij in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen en dat de onderbewindstelling niet gerechtvaardigd is. Hij heeft nooit schulden gemaakt en wil zelf bepalen waaraan hij zijn geld uitgeeft. De kinderen van de rechthebbende, die als verzoekers optraden, betogen echter dat de onderbewindstelling noodzakelijk is, gezien de geestelijke toestand van hun vader en zijn onvermogen om zijn financiën zelfstandig te beheren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2017 zijn de rechthebbende, zijn kinderen en de bewindvoerder verschenen. De kinderen hebben aangegeven dat hun vader hen al geruime tijd afhoudt en dat hij zijn testament heeft gewijzigd ten gunste van andere familieleden, wat volgens hen aantoont dat hij niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende praktische hulp nodig heeft bij het beheren van zijn financiën, maar dat er onvoldoende medische stukken zijn om de psychische component van zijn toestand vast te stellen.

Het hof concludeert dat de rechthebbende, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden, niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De grieven van de rechthebbende falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarbij de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.155
(zaaknummer rechtbank Overijssel 5123935)
beschikking van 7 maart 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende en/of de vader,
advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de zoon,
advocaat: mr. D.G. Geerdink te Oldenzaal,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. D.G. Geerdink te Oldenzaal.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Uitvoering Vermogensbeheer Meerderjarigen Stuiver,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 10 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 3, ingekomen op 19 oktober 2016;
  • de brief van de bewindvoerder, ingekomen op 28 november 2016;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 3, ingekomen op 13 januari 2017;
  • een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 23 januari 2017 met productie 4.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2017 plaatsgevonden. Namens de rechthebbende is zijn advocaat verschenen. De zoon en de dochter zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de bewindvoerder is [bewindvoerder] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1921. Uit zijn huwelijk met [A], geboren op [geboortedatum] 1924 en overleden op [sterfdatum] 2011, zijn de zoon en de dochter geboren.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van de zoon en de dochter, een bewind ingesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, met benoeming van de bewindvoerder als zodanig.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op de beslissing van de kantonrechter tot onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek alsnog af te wijzen, met veroordeling van de zoon en de dochter in de kosten van deze procedure.
4.2
De zoon en de dochter verzoeken het hoger beroep van hun vader ongegrond te verklaren en af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
De rechthebbende stelt in hoger beroep dat geen grond bestaat voor de onderbewindstelling van zijn goederen. Hij is in staat zelf zijn financiële belangen te behartigen. Hij heeft nooit schulden gemaakt en wil zelf bepalen waaraan hij zijn geld uitgeeft. Dat hij wel af en toe praktische hulp nodig heeft, zoals bij het pinnen van geld en bij het internetbankieren, rechtvaardigt niet de door de kantonrechter uitgesproken onderbewindstelling. Die praktische hulp kan volgens hem in een vrijwillig kader worden geboden. Zijn leeftijd en zijn geestelijke gesteldheid vormen geen belemmering voor het zelfstandig kunnen behartigen van zijn vermogensrechtelijke belangen. Er zijn ook geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Dit kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat hij zijn kinderen onlangs heeft onterfd. Dit is een bewuste en weloverwogen keuze van hem die gerespecteerd dient te worden, aldus de rechthebbende.
5.3
De zoon en de dochter (hierna ook: de kinderen) stellen dat de onderbewindstelling in het belang van de rechthebbende is en voeren ter onderbouwing het volgende aan.
De rechthebbende is niet meer zelfstandig in staat zijn inkomen en vermogen te beheren en de gevolgen van zijn handelen te overzien. Zij hebben hem langdurig geholpen met zijn financiële zaken en hadden een machtiging om rechtstreeks zijn bankzaken te regelen. Sinds een incident in februari 2015 houdt de rechthebbende het contact met zijn kinderen en kleinkinderen af en laat hij hen niet meer toe in zijn woning. De familie [B] heeft vervolgens voor hem gezorgd - voor financiële zaken namen zij wel steeds contact met de dochter op - tot mei 2016. De rechthebbende liet de familie [B] vanaf dat moment ook niet meer toe tot zijn woning. Hierna is de familie [C], te weten drie neven en één nicht van de rechthebbende, circa drie maanden bij de financiën van rechthebbende betrokken geweest. In die periode heeft de rechthebbende zijn testament in het voordeel van de familie [C] gewijzigd en daarbij zijn kinderen onterfd. Kort daarna is ook dit contact geëindigd. Thans verlenen de heer en mevrouw [D], de buren van de rechthebbende, hulp aan hem.
De kinderen stellen dat zij de afgelopen twee jaren van de wijkagent, verpleegkundigen en de huisarts alarmerende berichten over de geestelijke toestand van de rechthebbende hebben gekregen. De rechthebbende heeft een psychiatrisch verleden (omstreeks 1973 is hij wegens psychiatrische klachten afgekeurd) dat hem tot op heden parten speelt. Bijna zijn hele familie, hulpverleners en buurtbewoners (waaronder de dochter en de familie [B]) heeft hij ten onrechte beschuldigd van diefstal. Om privacy redenen kunnen de kinderen niet aan medische stukken komen die een inzicht kunnen geven in de psychische toestand van rechthebbende.
Verder stellen de kinderen dat het laten wijzigen van het testament door de rechthebbende ten voordele van de drie neven en de nicht van de rechthebbende, terwijl hij niet eens precies wist wie zij waren, erop duidt hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De onderbewindstelling hadden zij al aangevraagd voordat zij wisten dat zij onterfd zijn en is gedaan omdat zij zich zorgen maken over de omstandigheden en het handelen van hun vader.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De rechthebbende is thans 95 jaar oud. Hij woont nog zelfstandig, maar krijgt zorg aan huis. Niet in geschil is dat de rechthebbende bij het behartigen van zijn vermogensrechtelijke belangen in ieder geval praktische hulp nodig heeft, omdat hij zelf niet de post open maakt, hij niet kan pinnen en kan internetbankieren en hij zeer slecht horend is, waardoor communiceren en telefoneren een probleem voor hem zijn.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of daarnaast sprake is van een psychische component die een onderbewindstelling noodzakelijk maakt. Het hof heeft geen medische stukken ontvangen met betrekking tot de rechthebbende op basis waarvan dit kan worden vastgesteld. Evenwel is uit de aangevoerde feiten en omstandigheden gebleken dat de rechthebbende al meerdere jaren (ook) inhoudelijk met zijn financiën moet worden geholpen, omdat hij dat zelf niet meer kan. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat hij wispelturig en impulsief is geweest bij zijn keuze van de personen die hij zijn vermogensrechtelijke zaken heeft laten behartigen en aan wie hij bijvoorbeeld zijn pinpas toevertrouwt en dat hij hulp vanuit zijn directe omgeving (nagenoeg) niet meer toelaat. De zorgen over de geestelijke toestand van de rechthebbende, zoals de kinderen hebben gesteld, zijn hiermee naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Voldoende aannemelijk is daarom geworden dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke toestand in combinatie met zijn geestelijke toestand niet ten volle in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.
Hulp in een vrijwillig kader, zoals de rechthebbende heeft bepleit, biedt - gelet op de fysieke en geestelijke kwetsbaarheid van de rechthebbende - naar het oordeel van het hof onvoldoende waarborg voor de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende.
5.5
Het hof overweegt ten overvloede nog als volgt.
De bewindvoerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat er twijfels zijn over de besteding door de rechthebbende van het weekgeld, dat hij wekelijks door de heer en mevrouw [D] laat pinnen, omdat de dagelijkse maaltijden voor de rechthebbende afzonderlijk zijn geregeld en dus niet van dat weekgeld hoeven te worden betaald, terwijl onvoldoende duidelijk is waaraan dit geld dan wel wordt besteed. Gelet hierop acht het hof het in het belang van de rechthebbende dat de bewindvoerder kritisch nagaat of het bestedingspatroon van de rechthebbende in verhouding staat tot zijn uitgaven.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding de kosten van het hoger beroep te compenseren zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, sector kanton, zittingsplaats Enschede, van 10 augustus 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, C.J. Laurentius-Kooter en K.J. Haarhuis, en is op 7 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.