Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
14 maart 2017
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
De rechterstelt de rechtbank en partijen voor.
De rechtervraagt aan eiser wat de reden is voor zijn beroep.
Eiserstelt dat hij beroep heeft ingediend wegens het uitblijven van een beslissing en het niet beslissen op de ingebrekestelling. (…)
De rechtervat eiser samen dat het beroep betrekking heeft op het te laat beslissen en de dwangsom.
De rechtervraagt verweerder of zij de stelling van eiser bestrijdt dat de verdagingsbrief op 2 januari is verzonden.
Verweerdergeeft aan dat zij er vanuit gaat dat een ambtenaar een brief die verstuurd wordt op 2 januari 2014 niet dateert op 23 december 2013.
De rechtervraagt of het mogelijk is dat de brief is blijven liggen.
Verweerderheeft dat aan de behandelend ambtenaar (dhr. [C] ) gevraagd. Hij stelt dat hij de brief gewoon op 23 december 2013 heeft verstuurd. Hij stelt dat de verdagingsbrief op tijd de deur is uitgegaan, te weten op 23 december 2013.
De rechtervat samen dat het geschil ziet op het niet tijdig verdagen van de beslistermijn.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
5.Kosten
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bepaalt dat de Rechtbank opnieuw uitspraak doet met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990,
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124.