ECLI:NL:GHARL:2017:2286

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
200.208.575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens blijvende tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De rechtbank had op 26 januari 2017 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen vanwege blijvende tekortkomingen van de appellant in de nakoming van zijn verplichtingen. De appellant had eerder al een kans gekregen om zijn situatie te verbeteren, maar voldeed niet aan de voorwaarden die aan hem waren gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet alleen zijn informatieplicht niet is nagekomen, maar ook dat hij niet op afspraken bij de zorginstelling is verschenen, wat leidde tot een stopzetting van zijn behandeling voor drugsverslaving. Ondanks de argumenten van de appellant dat hij zijn best deed en dat zijn situatie verbeterde, heeft het hof geen vertrouwen in een succesvolle voortzetting van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellant heeft onvoldoende aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een voortzetting van de regeling rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.208.575
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R 13/371/VA)
arrest van 20 maart 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
advocaat: mr. A.W. van Luipen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 juli 2013 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant] ) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 oktober 2015 is de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op vier jaar.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 januari 2017 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 februari 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 26 januari 2017 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en (zo begrijpt het hof) te bepalen dat de schuldsaneringsregeling zal worden voortgezet met verlenging van de looptijd voor een door het hof te bepalen periode, met of zonder boedelafdracht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage, van de V-formulieren met bijlage(n) van 6, 9 en 10 maart 2017 van de advocaat van [appellant] , alsmede van de brief met bijlagen van 4 maart 2017 van de bewindvoerder, [naam bewindvoerder] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. De bewindvoerder is eveneens verschenen. Namens de beschermingsbewindvoerder [bedrijfsnaam] is verschenen mevrouw [gemachtigde] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Samengevat baseert de rechtbank haar oordeel op de overweging dat [appellant] de kansen, die hem bij vonnis van 1 oktober 2015 en bij proces-verbaal van 13 oktober 2016, waren gegeven om de regeling alsnog tot een goed einde te brengen, niet heeft gegrepen. De rechtbank rekent het [appellant] aan dat hij zelfs na de zitting van 13 oktober 2016 niet heeft voldaan aan de informatieplicht jegens de bewindvoerder en dat hij - zo blijkt uit een van de beschermingsbewindvoerder ontvangen brief van [zorginstelling] van 11 april 2016 -niet op de afspraken bij [zorginstelling] is verschenen, waardoor de behandeling van zijn drugsverslaving is gestaakt en [zorginstelling] hem heeft uitgeschreven. Uit een verslag van mevrouw [naam] van de Regionale Sociale Dienst van 6 januari 2017 blijkt dat [appellant] nog steeds drugsverslaafd is. Dit was bij zowel de bewindvoerder als de rechtbank niet bekend. [appellant] heeft zelfs ter zitting van 13 oktober 2016 verklaard dat de behandeling bij [zorginstelling] in verband met zijn drugsverslaving bij [zorginstelling] met goed resultaat was afgerond.
De rechtbank heeft geen vertrouwen in een succesvolle voortzetting van de schuldsaneringsregeling omdat de bovenmatige nieuwe schulden niet duidelijk in kaart zijn gebracht en onbekend is of er betalingsregelingen voor die nieuwe schulden zijn getroffen. Bovendien heeft [appellant] volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij op 24 augustus 2016 (de dag waarop de zitting bij de rechtbank aanvankelijk stond gepland) daadwerkelijk ziek was.
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en betwist in de eerste plaats dat hij ernstig is tekortgeschoten in de op hem rustende informatieverplichting. Hij stelt daartoe dat hij altijd zijn uiterste best heeft gedaan om te voldoen aan zijn informatieverplichting, maar dat dit helaas niet altijd is gelukt. Na de zitting van 13 oktober 2016 is alles op alles gezet waarbij [appellant] er echter (ten onrechte) van uit is gegaan dat hij de gevraagde stukken op de zitting van 12 januari 2017 over kon leggen. Overigens staat het de beschermingsbewindvoerder bij dat zij een deel van de gevraagde stukken aan de rechtbank heeft toegezonden. Als mocht blijken dat [appellant] inderdaad niet (volledig) aan zijn informatieplicht heeft voldaan, kan hem daarvan geen verwijt worden gemaakt. [appellant] stelt dat hij arbeidsongeschikt is en derhalve niet behoefde te solliciteren.
[appellant] betwist voorts dat hij verwijtbaar heeft gehandeld door niet op de afspraken met [zorginstelling] te verschijnen. [appellant] erkent dat hij op diverse afspraken niet is verschenen, maar dat de oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat hij de controle over het leven verloor toen zijn relatie verbroken werd. Hierdoor vergat hij simpelweg zijn afspraken na te komen. Anders dan de rechtbank overweegt was [appellant] ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet verslaafd. Bij het verbreken van de relatie heeft [appellant] wel gebruikt, maar van een drugsverslaving is geen sprake.
[appellant] is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte geen vertrouwen heeft in een succesvolle voortzetting van de regeling. Daartoe stelt hij dat hij recent onder beschermingsbewind is gesteld en dat het voor de beschermingsbewindvoerder in het korte tijdsbestek niet mogelijk was om tot een actuele schuldeninventarisatie te komen, laat staan met een actueel sluitend budgetplan. Zodra de omvang van de nieuwe schulden bekend is kan er een sluitend budgetplan worden opgesteld, dat er in voorziet dat de nieuwe schulden voor afloop van de (verlengde) looptijd van de regeling volledig worden afgelost. De hulpverlening is nu op volle sterkte en de situatie rondom [appellant] begint nu goed te lopen. Een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft dan ook verstrekkende gevolgen en is, gezien de omstandigheden van het geval, ook niet proportioneel. Eerder zal een verdere verlenging van de looptijd van de regeling aan de orde moeten komen. Bij voortzetting van de regeling worden de schuldeisers niet benadeeld.
[appellant] is tot slot van mening dat de rechtbank de omstandigheden, op grond waarvan het oordeel gerechtvaardigd is dat hem de tekortkomingen niet kunnen worden aangerekend dan wel buiten beschouwing dienen te blijven, niet heeft meegewogen. [appellant] stelt daartoe dat hij beperkingen heeft die het nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling weliswaar niet onmogelijk maken maar die het wel veel lastiger voor hem maken. Hij heeft hiervoor actief hulp gezocht en gevonden. De Regionale Sociale dienst zal zijn beperkingen binnenkort laten onderzoeken.
3.3
De bewindvoerder stelt in hoger beroep dat de rechtbank de regeling bij vonnis van 1 oktober 2015 met een jaar heeft verlengd omdat [appellant] tijdens de regeling verslaafd was geraakt aan drugs. Met de verlenging heeft de rechtbank [appellant] een laatste kans gegeven om de regeling tot een goed einde te brengen. In dit vonnis heeft de rechtbank [appellant] er uitdrukkelijk op gewezen dat hij zich in de resterende periode strikt diende te houden aan de voorwaarden van de regeling. Desondanks heeft [appellant] vanaf december 2015 tot heden niet voldaan aan zijn actieve informatieplicht, heeft hij in geheel 2016 niet gesolliciteerd en heeft hij vanaf 1 februari 2016 nieuwe schulden laten ontstaan. Reeds één maand na zijn intrek in de nieuwe woning is er een huurachterstand ontstaan, heeft hij zich niet aangemeld bij een energie- en waterleverancier (terwijl er wel geleverd werd) en is de schuld bij de zorgverzekeraar verder opgelopen. Dit alles was voor de bewindvoerder reden om weer een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling te doen. De zitting van 24 augustus 2016 is verplaatst naar 13 oktober 2016 omdat [appellant] zich op die dag ziek had gemeld bij de rechtbank. De griffier heeft hem verzocht een verklaring van de huisarts op te sturen, maar [appellant] heeft dat nagelaten. Tijdens de zitting van 13 oktober 2016 heeft [appellant] drie maanden de tijd gekregen om onder meer een aantal stukken aan de bewindvoerder over te leggen. Sollicitatiebewijzen of medische stukken waaruit blijkt dat [appellant] niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten, zijn nimmer ontvangen. Na het vonnis van 26 januari 2017 heeft de bewindvoerder in het geheel niets meer vernomen van [appellant] en/of zijn beschermingsbewindvoerder en zijn de ontbrekende stukken evenmin ontvangen. De bewindvoerder stelt zich dan ook op het standpunt dat er meer dan voldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van [appellant] en dat hij meer dan voldoende kansen heeft gehad om de regeling tot een goed einde te brengen.
3.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd omdat hij, ook nadat hij bij vonnis van 1 oktober 2015, een ‘laatste kans’ heeft gekregen en zelfs nadat hem op de zitting van de rechtbank van 13 oktober 2016 nogmaals gelegenheid is geboden aan alle verplichtingen te voldoen, nog steeds niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Het moet [appellant] worden aangerekend dat hij niet op de afspraken bij [zorginstelling] is verschenen, waardoor de behandeling van zijn drugsverslaving is gestaakt en [zorginstelling] hem heeft uitgeschreven, terwijl uit het verslag van mevrouw [naam] van de Regionale Sociale Dienst van 6 januari 2017 blijkt dat [appellant] nog steeds drugsverslaafd is. Hierover heeft [appellant] niet gecommuniceerd met de bewindvoerder. [appellant] heeft zelfs ter zitting van 13 oktober 2016 bij de rechtbank verklaard - door hem ter zitting van het hof niet bestreden - dat de behandeling bij [zorginstelling] in verband met zijn drugsverslaving bij [zorginstelling] met goed resultaat was afgerond. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij enkel speed gebruikte maar dat hij dat nu niet meer gebruikt, maar hij heeft deze stelling niet onderbouwd. Ook heeft [appellant] (nog steeds) geen concrete onderbouwing gegeven aan zijn stelling dat hij feitelijk arbeidsongeschikt is en daarom zou moeten worden vrijgesteld van zijn sollicitatieverplichting. Van enige sollicitatie is overigens niet gebleken.
Nu [appellant] ter zitting onvoldoende duidelijk heeft weten te maken waarom hij vanaf nu zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling wel naar behoren zal kunnen nakomen, heeft het hof - evenals de rechtbank en de bewindvoerder - geen vertrouwen in een succesvolle voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
3.5
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen geen doel. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, F.J.P. Lock en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.