ECLI:NL:GHARL:2017:2540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
200.197.431/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhuizing van de moeder met minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om met haar twee minderjarige kinderen te verhuizen naar [F] in Noord-Brabant. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, stelde dat de verhuizing noodzakelijk was om een gezinsleven op te bouwen met haar nieuwe partner. De vader van de kinderen verzette zich tegen de verhuizing en stelde dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof heeft de belangen van de kinderen als eerste overweging genomen en geconcludeerd dat de verhuizing niet in hun belang was. De moeder had niet voldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en de gevolgen voor de kinderen en de vader zouden te groot zijn. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. Het hof merkte op dat de ouders zich onvoldoende realiseren welke negatieve invloed hun conflicterende houding op de ontwikkeling van de kinderen heeft en dat de raad voor de kinderbescherming mogelijk betrokken moet worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.197.431/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/147433 FA RK 16-347)
beschikking van 23 maart 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Bollema te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Siesling-Vellinga te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 mei 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 augustus 2016;
- het verweerschrift.
2.2
Op 23 februari 2017 is de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004 te [C] , verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 februari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 1 maart 2004 te Heerenveen een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Dit geregistreerd partnerschap is per 10 september 2014 ontbonden.
3.2
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen [de minderjarige1] , voornoemd, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2006 te [C] .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder in [A] en verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag tot woensdagochtend bij de vader in [B] .
3.4
De vader heeft, naast [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , een oudere zoon (genaamd [D] ) uit een eerder huwelijk en een jongere zoon uit zijn huidige relatie (genaamd [E] ).

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de moeder met de kinderen mag verhuizen naar [F] (Noord-Brabant) en daarmee samenhangend de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de moeder, alsmede de zelfstandige verzoeken van de vader, afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof in haar beroepschrift om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing met beide kinderen naar [F] , toe te wijzen en daarbij een alternatieve zorgregeling vast te stellen zoals door de moeder in eerste aanleg is voorgesteld alsmede te bepalen dat de beide kinderen hun hoofdverblijf zullen behouden bij de moeder.
4.3
De vader heeft zich daartegen verweerd en verzoekt het hof om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De belangen van de minderjarige dienen hierbij een eerste overweging te vormen.
5.2
In hoger beroep beslist het hof ex nunc, dat wil zeggen op basis van alle thans van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen
van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te
compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met
elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige
geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geconcludeerd dat de belangen van de kinderen en de vader zwaarder wegen dan het belang van de moeder bij een verhuizing naar [F] .
5.5
De moeder kan zich daarmee niet verenigen. De grieven van de moeder richten zich alle tegen de door de rechtbank bij de belangafweging in aanmerking genomen feiten en omstandigheden. Het hof zal de grieven van de moeder dan ook niet afzonderlijk, maar gezamenlijk bespreken.
5.6
Volgens de moeder dient de belangenafweging in haar voordeel uit te vallen. Namens de moeder is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zij naar [F] wil verhuizen met de kinderen, omdat zij dan in staat zal zijn om met haar nieuwe partner, met wie zij al drie-en-een-half jaar een relatie heeft, een gezinsleven te kunnen opbouwen. De partner van de moeder heeft een vaste baan bij een transportbedrijf in [G] als internationaal vrachtwagenchauffeur. Thans verblijft de partner van de moeder (die zelf woonachtig is in [H] ) alleen in de weekenden in [A] als hij geen omgang heeft met zijn eigen kinderen, die in [I] (Duitsland) wonen. De partner van de moeder heeft niet altijd internationale ritten, zodat zij - bij een verhuizing van de moeder en de kinderen naar [F] - ook door de weeks tijd samen kunnen doorbrengen. De moeder geeft aan dat zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] hebben aangegeven dat zij met de moeder naar [F] willen verhuizen. Zij hebben het op hun huidige school niet naar hun zin, aldus de moeder. De moeder vindt de huidige zorgregeling tussen de vader en de kinderen te onrustig, omdat de kinderen op de dagen dat zij bij de vader zijn van [B] naar [A] en weer terug moeten reizen om naar school te kunnen gaan. Zij stelt - bij verhuizing van de moeder en de kinderen naar [F] - een zorgregeling voor waarbij de kinderen twee weekenden per drie weken bij de vader zullen verblijven en de moeder het halen en brengen voor haar rekening zal nemen. De communicatie tussen de ouders mag geen belemmerende factor zijn, omdat de communicatie tussen de ouders ook nu niet goed verloopt, aldus de moeder.
5.7
De vader vindt een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [F] niet in het belang van de kinderen. [de minderjarige1] wil absoluut niet naar [F] verhuizen. Hij geeft zelfs aan bij zijn vader te willen wonen als de moeder naar [F] gaat verhuizen. De vertrouwde omgeving van de kinderen is niet alleen de plaats/provincie waar ze zijn opgegroeid en wonen, maar ook het andere gezin (van de vader) met hun (half)broers [D] en [E] , de school, de naaste familie (waaronder de grootouders vaderszijde en moederszijde), hun vrienden en bekenden, en de sport- en andere verenigingen waar zij lid van zijn. De vader is vanwege de huidige zorgregeling betrokken bij de school van de kinderen. Als de moeder en de kinderen naar [F] verhuizen, zal daar verandering in komen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn kwetsbare kinderen. Beide kinderen zijn in behandeling geweest. De vader vraagt zich af wat het belang van de moeder is bij de door haar gewenste verhuizing. De partner van de moeder zal als internationaal vrachtwagenchauffeur enkel in de weekenden thuis zijn en ook slechts op die momenten dat hij geen omgang heeft met zijn kinderen in Duitsland. Namens de vader is ter zitting gewezen op het feit dat de moeder van de kinderen van de partner van de moeder recent is overleden. Dit zorgt voor een onduidelijke situatie. De vader erkent dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt. Hij vreest dat de zorgregeling tussen hem en de kinderen onder druk zal komen te staan vanwege het halen en brengen van de kinderen omdat de moeder geen werk heeft en zijn eigen financiële situatie ook dergelijke reiskosten niet toelaat.
5.8
Het hof heeft ter zitting meegedeeld dat [de minderjarige1] in het kindgesprek heeft aangegeven dat hij graag in [A] wil blijven wonen, omdat hij zich daar thuis voelt en zijn vrienden heeft. [de minderjarige2] zou wel mee willen verhuizen naar [F] . De vader heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige1] hem heeft medegedeeld bij de vader te willen wonen in het geval de moeder naar [F] verhuist, ook indien dat zou betekenen dat hij en [de minderjarige2] dan niet meer op dezelfde plek wonen. De moeder geeft aan dat [de minderjarige1] erg beïnvloedbaar is en de vader hiervan gebruik (heeft ge)maakt.
5.9
Het hof ziet in hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om anders dan de rechtbank te beslissen. Door haar is de noodzaak om te verhuizen naar [F] nog immer niet aannemelijk gemaakt. De door de moeder geschetste redenen voor de verhuizing naar [F] , die gemotiveerd door de vader zijn weersproken, zijn onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van de moeder te laten uitvallen. Zowel de kinderen als de vader zullen grote gevolgen ondervinden van een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [F] . Het hof acht een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [F] niet in het belang van de kinderen en acht het evenmin in het belang van de kinderen dat - bij een verhuizing van alleen [de minderjarige2] met de moeder naar [F] - zij (hoofdzakelijk) afzonderlijk van elkaar zullen opgroeien. Daarbij komt dat de verhuizing van de moeder naar [F] niet erg doordacht lijkt. De partner van de moeder woont thans in [H] . Niet lijkt onderzocht te zijn welke mogelijkheden hij heeft om in het noorden van het land werk te vinden waardoor een verhuizing van de moeder, al dan niet met de kinderen, niet nodig zou zijn. De moeder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat [F] een kleine kindvriendelijke plaats is, net als [A] . De woningen die zij destijds beschikbaar waren, stonden in een mooie buurt, vlakbij scholen en winkelcentra. De moeder heeft geen concreet zicht op een baan in die omgeving, maar heeft er alle vertrouwen in dat zij, gelet op haar jarenlange ervaring, binnen korte tijd als secretaresse, receptioniste of baliemedewerkster aan de slag kan. Zij gaat er vanuit dat zij het halen en brengen van de kinderen in het kader van de door haar voorgestelde zorgregeling (twee weekenden per drie weken) voor haar rekening kan nemen, ook in het geval zij geen werk heeft. De kinderen van haar partner wonen thans bij hun stiefvader in Duitsland, maar het is volgens de moeder wel de bedoeling dat die kinderen uiteindelijk bij hun vader (derhalve de partner van de moeder) gaan wonen. De partner van de moeder heeft niet de Nederlandse nationaliteit, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid ook voor zijn kinderen zal gelden. Het hof is van oordeel dat er, naast het feit dat de verhuizing niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan worden geacht en het gebrek aan communicatie tussen de ouders, teveel onzekerheden kleven aan de voorgenomen verhuizing van de moeder om anders te oordelen dan de rechtbank.
5.1
Gelet op het vorenstaande komt het hof aan de overige verzoeken van de moeder niet toe. Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal dienen te bekrachtigen en het meer of anders verzochte zal afwijzen.
5.11
Ten overvloede merkt het hof op het zeer zorgelijk te achten dat de ouders zich kennelijk onvoldoende realiseren welke negatieve invloed hun conflicterende houding en gedrag op de ontwikkeling van de kinderen heeft. Het lijkt er op dat de ouders onvoldoende zicht hebben op hetgeen in het belang van de kinderen kan worden geacht, terwijl zij er ook allebei van doordrongen zijn dat het niet goed gaat met de kinderen. Naar de visie van het hof ligt het op de weg van de raad voor de kinderbescherming om zich te beraden over de wenselijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel en/of een hulpverleningstraject in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 mei 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. I.A. Vermeulen en mr. F. Kleefmann, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 23 maart 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.