In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen, die op 9 oktober 1970 in de gemeente Arnhem met elkaar zijn gehuwd. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding is uitgesproken. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, omdat hij vreest een bestaand vooruitzicht op uitkeringen te verliezen. De vrouw verzet zich tegen het hoger beroep en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat de man misbruik maakt van zijn recht door hoger beroep in te stellen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. De vrouw voert aan dat de man geen concrete grieven heeft geformuleerd en dat zijn beroep op artikel 1:153 BW niet opgaat, omdat dit artikel alleen betrekking heeft op nabestaandenpensioen. Het hof oordeelt dat de man voldoende grieven heeft ingediend en dat er geen sprake is van misbruik van recht. Het hof concludeert dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht en er geen uitzicht is op herstel van de echtelijke verhoudingen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd.