ECLI:NL:GHARL:2017:277

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
200.197.614
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsregelingen tussen ouders

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind], die is geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader. De kinderrechter had op 15 juli 2016 besloten om [kind] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) voor een periode van een jaar, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vier grieven die de ondertoezichtstelling aanvechten. De moeder stelt dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van [kind] en dat de ondertoezichtstelling te voorbarig is. De vader, de GI en de raad voor de kinderbescherming hebben verweer gevoerd en verzoeken om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2016 zijn de moeder, de vader, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig geweest. De moeder heeft aangegeven dat zij de omgang met de vader rustiger wil opbouwen en dat zij twijfels heeft over de geschiktheid van de vader als opvoeder, vooral gezien zijn verleden met alcohol- en drugsgebruik. De raad heeft echter benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [kind], omdat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind door het gebrek aan contact met de vader.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van [kind] vooropgesteld en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat er gedurende twee jaar geen contact is geweest tussen [kind] en de vader, wat schadelijk is voor de hechting en ontwikkeling van het kind. De moeder's bezwaren tegen de omgang zijn niet voldoende om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.197.614
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 418026)
beschikking van 17 januari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S. Franken te Zoetermeer,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Amersfoort,
verder te noemen: de GI,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.B. Larooij te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 22 augustus 2016;
  • het verweerschrift van de vader;
  • het verweerschrift van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn [vertegenwoordiger van de stichting 1] en [vertegenwoordiger van de stichting 2] verschenen. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [kind] geboren, verder te noemen [kind] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 15 juli 2016 heeft de kinderrechter [kind] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van een jaar, met ingang van 15 juli 2016 tot 15 juli 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zo leest het hof, het verzoek in eerste aanleg alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI voert eveneens verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Ook de vader voert verweer en verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt in de toelichting op haar grieven dat geen sprake is van een ernstige bedreiging van de geestelijke of zedelijke belangen van [kind] , dat haar ondertoezichtstelling te voorbarig is en dat de moeder goed voor [kind] zorgt. De moeder stelt voorts dat er sprake is van een omgangsondertoezichtstelling en dat de problemen die er bestaan met betrekking tot de omgangsregeling een ondertoezichtstelling niet rechtvaardigen. De moeder licht haar stellingen als volgt toe.
Het gaat goed met [kind] bij haar. De verstoorde relatie met de vader maakt ook niet dat er sprake is van een bedreiging van [kind] in haar ontwikkeling. [kind] , die net twee jaar oud is geworden, is te jong om te beseffen wat er speelt. Gelet op haar leeftijd kan van een loyaliteitsconflict nog geen sprake zijn. Indien er al sprake zou zijn van een ernstige bedreiging van de geestelijke of zedelijke belangen van [kind] , zou een ondertoezichtstelling pas kunnen worden uitgesproken als er geen andere middelen zijn om die bedreiging af te wenden of als die middelen hebben gefaald. De moeder is van mening dat voortzetting van de hulpverlening zoals die tot nu toe heeft plaatsgevonden, kan leiden tot vaststelling van een geschikte omgangsregeling. De moeder stelt voorts dat de vader verslaafd is aan alcohol en drugs en dat als voorwaarde aan de vader dient te worden gesteld dat hij geen drank en drugs gebruikt tijdens de contacten met [kind] . De rechtbank en de raad hebben onvoldoende aandacht geschonken aan de situatie bij de vader thuis.
De moeder wil de omgang rustiger opbouwen dan de hulpverleners. Zij wil de omgang pas uitbouwen als die goed loopt. Verder wil zij de afspraken met betrekking tot de omgang schriftelijk vastleggen. De hulpverleners wilden dit na de eerste drie contacten niet meer doen en hebben toen de hulpverlening gestopt. Daarnaast merkt de moeder op dat de vader regelmatig zonder opgave van reden zijn afspraken niet nakomt. Zij heeft daardoor geen vertrouwen in hem.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder nog meegedeeld dat sinds een aantal weken een tweewekelijks begeleid contact plaatsvindt tussen de vader en [kind] , maar dat zij zich hierdoor wel voor het blok gezet voelt en dat zij de uitbreiding van de omgang te snel vindt gaan. De moeder wil graag dat het hof duidelijke afspraken vastlegt.
5.3
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het niet gaat om een ondertoezichtstelling die zich uitsluitend richt op omgang. Op het moment dat de ondertoezichtstelling werd verzocht was sprake van ouders die elkaar diskwalificeerden en wantrouwden. Tot vier weken vóór de mondelinge behandeling bij het hof was er geen contact tussen [kind] en de vader. Het door de moeder buiten beeld willen houden van de vader vormt een directe bedreiging voor [kind] , omdat [kind] daardoor spanningen ervaart. Dit is beschadigend voor een jong kind als [kind] . Daarnaast gaat de moeder met deze opstelling voorbij aan het feit dat de eerste twee levensjaren van een kind heel belangrijk zijn voor de hechting. Gelet op het voorgaande bestaan er ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind] .
Verder wilde de moeder in eerste instantie geen gesprek met de gezinsvoogden. De contacten liepen uitsluitend via haar advocaat. Er kwam pas een opening nadat de GI een schriftelijke aanwijzing had gegeven met betrekking tot (het opstarten van) omgang tussen de vader en [kind] , die de kinderrechter vervolgens had bekrachtigd. De kinderrechter heeft in zijn beschikking aangegeven waaraan moest worden gewerkt èn dat de bezwaren van de moeder niet reëel zijn.
De raad vindt het positief dat er nu contact is tussen de vader en [kind] en dat er stappen worden gezet. Voorheen was dit niet mogelijk en trok de moeder zich telkens terug zolang niets werd afgedwongen. Alles bij elkaar maakt dat, ook los van de omgang, dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind] . De ondertoezichtstelling is er gekomen nadat er heel veel inspanningen hadden plaatsgevonden om tot een verbetering van de situatie voor [kind] te komen. De ouders hebben ruim onvoldoende hun verantwoordelijkheid genomen om te zorgen voor contact tussen [kind] en beide ouders en in het tonen van wederzijds respect naar elkaar. Een opvoedingsomgeving is meer dan het voeden en verzorgen van een kind. De directe verzorging van [kind] gaat goed, maar de onderlinge verhoudingen tussen de ouders en de eisen die zij over en weer aan elkaar stellen, zijn ook heel belangrijk. Het voortduren van de ondertoezichtstelling - met daarbij sturing en lichte dwang - is noodzakelijk voor het voortduren van het contact tussen [kind] en de vader.
5.4
De GI stelt dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind] op de langere termijn. Doordat de vader geen constante rol speelt in het leven van [kind] , kan er geen gezonde hechting tussen de vader en [kind] tot stand worden gebracht, hetgeen schadelijk is voor haar ontwikkeling. De moeder werkte niet mee aan omgang tussen de vader en [kind] . De zorgen van de moeder over alcohol en/of drugsgebruik van de vader zijn gebaseerd op het verleden. Er zijn geen signalen dat hiervan thans nog sprake is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nog verklaard dat samenwerking met de moeder niet mogelijk was en dat eerst nadat de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing van de GI had bekrachtigd, er enkele malen omgang tussen de vader en [kind] heeft plaatsgevonden. De moeder heeft hierbij goed haar best gedaan om [kind] goedkeuring te geven voor de omgang met de vader en de vader sloot goed aan bij wat [kind] op dat moment nodig had. De GI heeft aangegeven dat het voor [kind] het beste zou zijn als er meerdere malen per week contactmomenten zouden zijn tussen de vader en [kind] . Met de ouders zijn inmiddels afspraken gemaakt en in onderling overleg zijn er nu wekelijkse contactmomenten afgesproken. De omgang heeft op het kantoor van de GI plaatsgevonden en verliep heel goed. Er wordt naar uitbreiding van het contact toegewerkt. Er is geen reden om de contacten met de vader blijvend op kantoor te laten plaatsvinden.
Het is belangrijk dat de ouders gaan samenwerken met ondersteuning van een gezinsvoogd.
5.5
De vader stelt dat de moeder geen omgang wil tussen de vader en [kind] en dat zij hem uit het leven van [kind] wil bannen. De vader wil er echter alles aan doen wat nodig is om het contact en de omgang met [kind] te herstellen. De vader voert aan dat het ontbreken van continuïteit in het contact tussen [kind] en beide ouders ook gevolgen heeft voor [kind] . De zorgen omtrent [kind] zijn veel meer omvattend dan het herstellen van de omgang, aldus de vader. Daarnaast gaat de moeder volledig voorbij aan het belang van de hechting van [kind] aan de vader, hoewel bekend is dat de eerste levensjaren cruciaal zijn voor een goede hechting, voor een goede affectieve relatie met de ouders en voor de identiteitsvorming.
De vader stelt dat er al sinds de geboorte van [kind] op allerlei gebieden hulpverleningsinstanties betrokken zijn en zijn geweest bij de opvoeding van [kind] en bij pogingen om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat de moeder daaraan telkens niet heeft willen meewerken. De vader heeft er daardoor geen vertrouwen in dat de moeder nu wel zal meewerken aan hulpverleningstrajecten in een vrijwillig kader. De vader heeft één omgangsmoment afgezegd, maar de moeder ook. Uiteindelijk is het de moeder geweest die alle medewerking heeft geweigerd.
Anders dan de moeder stelt, heeft de raad wel aandacht besteed aan het middelengebruik van de vader en daarover contact opgenomen met de huisarts. De vader heeft laten weten dat hij, als de moeder wenst dat hij helemaal niet drinkt in aanwezigheid van [kind] , daarmee akkoord gaat. De ondertoezichtstelling biedt de garantie dat ook daadwerkelijk naar de situatie bij de vader thuis wordt gekeken en dat de gezinsvoogd ook voorwaarden aan de situatie thuis kan stellen. De moeder wenst dat afspraken schriftelijk worden vastgelegd. Een ondertoezichtstelling komt aan deze wens tegemoet omdat een plan van aanpak zal moeten worden opgesteld, aldus de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader nog verklaard dat hij [kind] in anderhalf jaar maar drie keer gezien heeft en dat die drie contacten hebben plaatsgevonden in de laatste vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. De vader denkt dat de omgang zal stoppen als de ondertoezichtstelling nu eindigt. De ondertoezichtstelling is volgens hem de enige garantie dat een structurele omgangsregeling tot stand zal komen.
5.6
Het hof acht het aannemelijk dat [kind] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat alleen het tot stand brengen van omgang onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) is echter niet uitgesloten dat oplegging van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling, zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
In het onderhavige geval is gedurende twee jaren, dus vrijwel vanaf de geboorte van [kind] , getracht op vrijwillige basis omgang tot stand te brengen tussen de vader en [kind] . Eerst is dit geprobeerd vanuit Youké in het kader van “Ouderschap Blijft” en daarna vanuit Welzin. Vanuit Welzin is er op enig moment gestart met omgang en hebben drie omgangscontacten tussen de vader en [kind] plaatsgevonden. De moeder heeft dit traject, evenals het traject vanuit Youké, evenwel eenzijdig beëindigd.
Vast staat dat communicatie tussen partijen ontbreekt en dat de ouders elkaar diskwalificeren en wantrouwen. De moeder heeft zelfs gezegd dat ze pas onbegeleide omgang tussen [kind] en de vader kan toestaan als [kind] vier jaar oud is.
Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat de eerste twee levensjaren van een kind heel belangrijk zijn voor de hechting tussen een kind en de niet-verzorgende ouder en is voorts van oordeel dat een goede hechting tussen de niet-verzorgende ouder en [kind] van groot belang is voor haar evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling. Het hof merkt in dit verband nog het volgende op. Pas nadat de GI een schriftelijke aanwijzing had gegeven, die de kinderrechter vervolgens heeft bekrachtigd, is opnieuw omgang tussen de vader en [kind] opgestart. Deze omgangsmomenten hebben slechts vier weken voor de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Dit betekent dat - behalve drie contacten die via Welzin zijn gerealiseerd - gedurende twee jaren, in een belangrijke en voor de hechting cruciale levensfase van [kind] , er geen enkel contact is geweest tussen [kind] en de vader. De moeder lijkt de rol van de vader te willen marginaliseren, terwijl de vader aangeeft deel te willen uitmaken van het leven van [kind] en niet is gebleken van contra-indicaties tegen omgang met [kind] .
De moeder was tijdens de mondelinge behandeling ook erg gespannen en bezorgd. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat [kind] spanningen van deze spanningen en bezorgdheid ervaart. Het hof is van oordeel dat het gedurende lange tijd in de voor [kind] cruciale fase van hechting ontbreken van een omgangsregeling, zelfs van ieder contact tussen de vader en [kind] , de problemen bij het tot stand brengen van een omgangsregeling, het ontbreken van communicatie tussen de ouders, de diskwalificatie van de ouders over en weer en het bestaande wantrouwen tussen hen een ernstige bedreiging opleveren voor de ontwikkeling van [kind] . Andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben, gelet op hetgeen gedurende langere tijd in een vrijwillig kader reeds geprobeerd is, gefaald en zullen, naar op dit moment is te voorzien, ook falen.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder ter mondelinge behandeling, dat zij het niet eens is met de huidige omgang en het tempo waarin de omgang wordt uitgebreid. Het hof acht de GI voldoende in staat, met inachtneming van de belangen van [kind] , toe te werken naar een omgangsregeling die in haar belang is. Dat de GI hierbij wellicht stappen zal zetten die de moeder te voortvarend voorkomen en de vader niet voortvarend genoeg acht, is daarbij onvermijdelijk.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande betekent dat de grieven falen en dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
6.2
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft, zal het hof de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, C.J. Laurentius-Kooter en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 17 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.