ECLI:NL:GHARL:2017:2850

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
15/01271 en 15/01315
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en herinvesteringsreserve van [X] B.V. tegen de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2009 en 2010, waarbij de Belastingdienst een belastbaar bedrag van respectievelijk € 7.900 en € 187.154 heeft vastgesteld. Tevens zijn er beschikkingen heffingsrente en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, met uitzondering van de boetebeschikking, die was verminderd tot € 221.

Belanghebbende stelde dat er een herinvesteringsvoornemen bestond voor de HIR die in 2007 was gevormd, maar het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor dit voornemen in de jaren 2009 en 2010. Het Hof concludeerde dat er geen bindend compromis was tot stand gekomen tussen belanghebbende en de Inspecteur, en dat de aanslagen en beschikkingen terecht waren opgelegd. De verzuimboete werd als passend en geboden beschouwd, gezien het niet tijdig indienen van de aangifte.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van belanghebbende af. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummers: 15/01271 en 15/01315
uitspraakdatum: 4 april 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 augustus 2015, nummers AWB 14/3477 en AWB 14/4205 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 7.900. Tevens is bij beschikking € 139 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 mei 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 187.154. Tevens is bij beschikking € 1.897 aan heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is er een verzuimboete van € 2.460 opgelegd.
1.4.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 mei 2014 de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 11 augustus 2015 de beroepen gericht tegen de aanslagen Vpb en de beschikkingen heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 221, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigde mr. [A] , bijgestaan door [B] en [C] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en [E] .
1.10.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht [in] 2003. De statutair bestuurders zijn [C] en [B] die, via persoonlijke holdings, ieder voor 50 percent aandeelhouder zijn in belanghebbende. Belanghebbende vormt een fiscale eenheid met haar 100 percent dochterondernemingen [F] B.V. en [G] B.V.
2.2.
[F] B.V. bezit diverse onroerende goederen die worden geëxploiteerd.
2.3.
Belanghebbende heeft in het jaar 2007 een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd ter grootte van € 217.219 in verband met de verkoop van enkele panden in [H] . In de aanslag Vpb 2009 is een vrijval van deze HIR begrepen.
2.4
Tot de gedingstukken behoort een directiebesluit van [F] B.V. waarin het volgende is opgenomen:
“ [F] b.v.
De directie van [F] b.v. verklaart dat zij het voornemen heeft om over te gaan tot de aankoop van de [a-straat] 141-149.
De uitvoering van dit voornemen is geblokkeerd door beslagen gelegd door de belastingdienst bij de verkopers en de verkopers met de belastingdienst een compromis hebben gesloten waardoor voormelde onroerende zaken zijn verkocht aan derden.
De directie van [F] b.v. maakt voorts bekend dat zij het voornemen heeft om tot vervanging over te gaan van de [b-straat] 235/237 en [c-straat] 8a en 8b te [H] en daarvoor al heeft aangewezen de [d-straat] 213.
Voormelde voornemens bestaan in 2009 en volgende jaren.
Directie van [F] b.v.
Vastgesteld 1 januari 2009”
2.5.
Belanghebbende heeft in de aangifte Vpb 2010 aangegeven een winst van € 215.763 te hebben behaald met de verkoop van [c-straat] 8a en 8b en [b-straat] 235 en 237. Bij de aanslagoplegging voor 2010 heeft de Inspecteur hiervoor geen HIR geaccepteerd.
2.6.
Belanghebbende heeft in de aangiften Vpb 2009 en 2010 voor ieder jaar afschrijvingen op de goodwill opgenomen van € 8.357. Deze afschrijvingslasten zijn eveneens niet door de Inspecteur geaccepteerd.
2.7.
Met dagtekening 8 december 2012 is de aanslag Vpb 2009 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 7.900. Dit belastbaar bedrag is als volgt berekend:
Aangegeven belastbare winst -/- € 6.686
Bij:
correctie deelnemingsvrijstelling € 91.135
correctie afschrijvingslast goodwill € 8.357
correctie herinvesteringsreserve
€ 217.219
Vastgestelde belastbare winst € 310.025
Af:
te verrekenen verliezen
€ 302.125
Vastgesteld belastbaar bedrag € 7.900
2.8.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2010. Bij brief van 23 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende hieraan herinnerd. Op verzoek van belanghebbende is uitstel verleend voor het doen van aangifte tot 1 april 2012. Bij brief van 23 april 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende hieraan herinnerd. Bij brief van 21 juni 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende aangemaand om uiterlijk op 5 juli 2012 aangifte te doen. De aangifte is door de Inspecteur ontvangen op 13 november 2012.
2.9.
Met dagtekening 15 december 2012 is de aanslag Vpb 2010 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 187.154. Dit belastbaar bedrag is als volgt berekend:
Aangegeven belastbare winst -/- € 36.966
Bij:
correctie afschrijvingslast goodwill € 8.357
correctie herinvesteringsreserve
€ 215.763
Vastgestelde belastbare winst € 187.154
Af:
te verrekenen verliezen
€ 0
Vastgesteld belastbaar bedrag € 187.154
Er is tevens een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
2.10.
In januari 2015 heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden waarbij de Inspecteur een voorstel tot een compromis heeft gedaan. Op 10 februari 2015 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende het volgende geschreven:
“Geachte heer [A]
U zou mij gisteren berichten of het compromis van [X] B.V. akkoord is inzake 2009 – 2011.
Graag hoor ik per ommegaande het antwoord van u. Tot 17.00 ben ik telefonisch slecht bereikbaar.
Ik verzoek u anders een voicemail bericht achter te laten.
Ik vertrouw erop dat u spoedig antwoord.
(…)”
2.11.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mail van 14 februari 2015 de Inspecteur het volgende geantwoord:
“(…)
1. Het compromisvoorstel is accoord maar met de volgende kanttekening.
2. Het compromis geldt voor de jaren die bij de rechtbank liggen namelijk 2009, 2010,2011 en 2012.
3. Indien er als nog fictief loon in aanmerking wordt genomen over de jaren 2010 – 2013 dan wordt dit als nog als nagekomen last verwerkt in de jaarrekening 2013 van [X] en haar dochters. Dat geldt ook voor een verschil in de rente op de rekening courant vorderingen .
4. De boeten van 226 moeten wegvallen tegen de proceskosten die u om uw oren krijgt van de rechtbank over 2009,2010 .2011 en 2012 zodat dat per saldo nul is en verder krijgt [X] dan ook niets terug ( saldo proceskosten en griffierechten).
(…)”
2.12.
De Inspecteur heeft bij e-mail van 16 februari 2015 belanghebbende geantwoord niet akkoord te gaan met de bovengenoemde kanttekeningen.
2.13.
In de bezwaarfase zijn de aanslagen Vpb 2009 en 2010, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboete voor het jaar 2010 gehandhaafd. De bezwaren zijn ongegrond verklaard.
2.14.
De Rechtbank is van oordeel dat er tussen partijen geen compromis tot stand is gekomen. Voorts acht de Rechtbank door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er in het jaar 2009 een herinvesteringsvoornemen heeft bestaan ter zake van de HIR die in het jaar 2007 is gevormd. De Rechtbank acht eveneens door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een herinvesteringsvoornemen in 2010 ter zake van de in dat jaar behaalde verkoopwinst (zie hiervoor 2.5). De HIR is in de jaren 2009 en 2010 derhalve terecht vrijgevallen hetzij niet geaccepteerd. De beroepen zijn (in zoverre) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de verzuimboete dient te worden verminderd en die nader vastgesteld op € 221. Het beroep dat ziet op het jaar 2010 is in zoverre gegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen Vpb 2009 en 2010, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hieraan gaat vooraf de vraag of tussen partijen in bezwaar een bindend en rechtsgeldig compromis voor deze jaren tot stand is gekomen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd wat is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslagen Vpb voor 2009 en 2010 tot aanslagen berekend naar belastbare winsten van respectievelijk -/- € 3.551 en nihil (na een verliesverrekening van € 180.258) en tot vernietiging van de verzuimboete voor het jaar 2010.
3.4.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Subsidiair concludeert de Inspecteur, indien het Hof gelijk de Rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van een compromis, maar in tegenstelling tot de Rechtbank wel van oordeel is dat in de jaren 2009 en 2010 sprake was van een herinvesteringsvoornemen, tot (i) nadere correcties op het belastbaar bedrag voor 2009 van € 105.978 wegens te hoge afschrijvingen op de onroerende zaken van belanghebbende en € 93.242 wegens niet verantwoorde boekwinst, en tot (ii) nadere correcties op het belastbaar bedrag voor 2010 van € 122.970 wegens te hoge afschrijvingen en € 29.651 wegens niet verantwoorde boekwinst.

4.Overwegingen

Compromis
4.1.
Gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mail van 14 februari 2015 te kennen gegeven akkoord te willen gaan met het door de Inspecteur aangeboden compromis onder een drietal voorwaarden (zie hiervoor onder 2.11). Hiermee heeft de gemachtigde van belanghebbende het aanbod van de Inspecteur niet aanvaard, maar een nieuw aanbod aan de Inspecteur gedaan. De Inspecteur heeft hierop, bij e-mail van 16 februari 2015, geantwoord met deze voorwaarden niet in te stemmen. Met die weigering van de Inspecteur is geen sprake van aanbod en aanvaarding, zodat geen sprake kan zijn van een beide partijen bindend en rechtsgeldig compromis.
HIR 2009 en 2010
4.2.
Artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2009 en 2010, hierna: Wet IB 2001), dat op grond van artikel 8 Wet Vpb 1969 van overeenkomstige toepassing is verklaard voor de Vpb, luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).”
4.3.
De bewijslast voor wat betreft het herinvesteringsvoornemen in de jaren 2009 en 2010 rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar stelling dat in 2009 nog immer sprake is van een dergelijk voornemen ter zake van de in 2007 gevormde HIR, verwezen naar een directiebesluit van [F] B.V. gedateerd 1 januari 2009 waaruit de intentie tot aankoop van de [a-straat] 141-149 zou blijken. Het Hof acht dit stuk, nog daargelaten of het als zodanig betrouwbaar is, op zichzelf onvoldoende om een herinvesteringsvoornemen voor het gehele jaar 2009 aannemelijk te achten. In april 2009 is de [a-straat] 141-149 immers aan een derde verkocht. Belanghebbende heeft met wat zij aanvullend heeft betoogd omtrent haar ondernemingsbeleid, de in de lichamen en bij de bestuurders aanwezige liquiditeiten en de gang van zaken rond een strafrechtelijk onderzoek jegens haar statutair bestuurders, en de hiermede samengaande beslaglegging op de [a-straat] 141–149, welk betoog door verweerder grotendeels is betwist, voorts ook niet aannemelijk gemaakt dat dit voornemen in 2009 bleef bestaan noch dat dit voornemen in 2010 wel aanwezig was. Hiertoe overweegt het Hof dat dit betoog niet wordt gestaafd door documenten waaruit het herinvesteringsvoornemen zou blijken, zoals offertes, bezichtigingen of afspraken op de onroerend goed- of financiële markt. In een geval als het onderhavige mag namelijk van belanghebbende worden verwacht dat zij door het aanvoeren van feiten en omstandigheden voldoende concreet maakt dat het herinvesteringsvoornemen immer aanwezig is geweest. De in het geding gebrachte verklaringen zijn daarvoor te algemeen. Het door belanghebbende gedane bewijsaanbod om aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen van het voornoemde strafrechtelijk onderzoek inzicht te verschaffen in de privévermogens van haar statutair bestuurders, wijst het Hof af. Ook met dit inzicht wordt niet geconcretiseerd welke objecten belanghebbende in 2009 en 2010 op het oog heeft gehad, zodat het herinvesteringsvoornemen hiermee niet nader wordt onderbouwd.
4.4.
Voor zover belanghebbende een beroep heeft gedaan op de regelingen neergelegd in de leden 5 en 9 van artikel 3.54 van de Wet IB 2001, kan dat niet slagen. Van de toepassing van die regelingen is slechts sprake als een herinvesteringsvoornemen aanwezig is. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, ontbreekt een zodanig voornemen in de jaren 2009 en 2010. Anders dan belanghebbende betoogt, is de Rechtbank naar het oordeel van het Hof, niet buiten de rechtsstrijd getreden met wat zij in rechtsoverweging 19 van haar uitspraak heeft geoordeeld. Die overweging maakt immers onderdeel uit van de toetsing van de aanwezigheid van een herinvesteringsvoornemen, wat nu juist ziet op het geschilpunt dat door partijen is voorgelegd.
4.5.
Ook belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur met de wijze waarop de aanslagen Vpb 2007 en 2008 tot stand zijn gekomen bewust een positief standpunt heeft ingenomen ter zake van de HIR. Hieraan heeft belanghebbende het vertrouwen ontleend dat zij de HIR in de onderhavige jaren kon vormen. Van een bewuste standpuntbepaling bij de aanslagregeling voor 2007 en 2008 is geen sprake. Uit het enkele feit dat die aanslagen zijn opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften volgt niet dat de Inspecteur in de onderhavige jaren de HIR bewust heeft geaccepteerd.
4.6.
Tot slot heeft belanghebbende in haar conclusie van repliek nog gesteld dat in het jaar 2010 bij de verkoop van [c-straat] 8a en 8b en [b-straat] 235 en 237 ten onrechte een herinvesteringsreserve van € 215.763 is gevormd, nu de verkoopwinst van deze panden tezamen € 207.057 zou hebben bedragen. Ook deze beroepsgrond faalt. Zoals de Inspecteur in zijn conclusie van dupliek terecht heeft betoogd, heeft belanghebbende deze nieuwe stelling, die afwijkt van zowel de in de aangifte Vpb 2010 verantwoorde verkoopwinst als van de verkoopprijzen en de boekwaarden die uit de gedingstukken blijken, eerst ter zitting met stukken onderbouwd (zie pagina 19 van de bijlagen bij de pleitnota). Het Hof acht de overlegging van die gegevens tardief. Deze gegevens zijn in een dermate laat stadium aangeboden dat dit strijdig is met een doelmatige procesgang. Niet valt in te zien waarom belanghebbende niet al in een eerdere fase deze gegevens heeft overgelegd.
Goodwill en fictief loon
4.7.
Voor zover belanghebbende heeft aangevoerd dat in de onderhavige jaren een afschrijving op de goodwill van € 8.357 per jaar (zoals opgenomen in de aangiften Vpb 2009 en 2010) en een fictief loon voor de bestuurders van € 88.000 per jaar ten onrechte niet als kostenposten in aanmerking zijn genomen, falen ook die beroepsgronden. Zoals de Inspecteur terecht heeft betoogd, heeft belanghebbende de bewijslast in dezen en heeft zij hieraan niet voldaan. Belanghebbende heeft de door haar gestelde (nadere) kostenposten niet onderbouwd.
Verzuimboete voor het jaar 2010
4.8.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende, mede na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand, de aangifte niet binnen de in artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde termijn heeft ingediend. Dat sprake was van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Het Hof acht de opgelegde verzuimboete, uitgaande van de reeds in beroep toegepaste vermindering tot € 221, passend en geboden.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
4.10.
Het Hof komt niet toe aan de beoordeling van het door de Inspecteur subsidiair ingenomen standpunt. Gelet hierop heeft het Hof de door belanghebbende bij haar pleitnota ingebrachte gegevens (zie pagina’s 15 tot en met 20 van die bijlagen) niet in zijn beoordeling betrokken. De vraag of die gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten, behoeft daarom geen beantwoording.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (N. Djebali)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.