In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2012 en een verzuimboete. De rechtbank had de aanslag Vpb ongegrond verklaard, maar de boetebeschikking gegrond verklaard en de boete verminderd. De belanghebbende, [X] B.V., had geen aangifte gedaan voor de Vpb en kreeg een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil, met een verzuimboete van € 2.460. De inspecteur handhaafde deze aanslag en boete, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 17 februari 2017 werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat er sprake was van een verlies in 2012, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was geleverd om dit te onderbouwen. Het hof vond dat de inspecteur de aanslag niet naar willekeur had vastgesteld, maar op basis van een redelijke schatting. De inspecteur had echter niet voldoende gemotiveerd waarom hij afweek van de trend van negatieve resultaten in voorgaande jaren. Het hof besloot de belastbare winst zelf te schatten op nihil en vernietigde de verliesverrekeningsbeschikking.
Het hof oordeelde dat de verzuimboete passend was, gezien de omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en de aanslag Vpb werd verminderd tot nihil. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.475, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht voor het hoger beroep.