ECLI:NL:GHARL:2017:2852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
16/00530
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete met betrekking tot [X] B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2012 en een verzuimboete. De rechtbank had de aanslag Vpb ongegrond verklaard, maar de boetebeschikking gegrond verklaard en de boete verminderd. De belanghebbende, [X] B.V., had geen aangifte gedaan voor de Vpb en kreeg een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil, met een verzuimboete van € 2.460. De inspecteur handhaafde deze aanslag en boete, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 17 februari 2017 werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat er sprake was van een verlies in 2012, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was geleverd om dit te onderbouwen. Het hof vond dat de inspecteur de aanslag niet naar willekeur had vastgesteld, maar op basis van een redelijke schatting. De inspecteur had echter niet voldoende gemotiveerd waarom hij afweek van de trend van negatieve resultaten in voorgaande jaren. Het hof besloot de belastbare winst zelf te schatten op nihil en vernietigde de verliesverrekeningsbeschikking.

Het hof oordeelde dat de verzuimboete passend was, gezien de omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en de aanslag Vpb werd verminderd tot nihil. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.475, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht voor het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer: 16/00530
uitspraakdatum: 4 april 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2016, nummer AWB 14/8434, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.460.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 november 2014 de aanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 5 april 2016 het beroep gericht tegen de aanslag Vpb ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 1.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 744 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017 te Arnhem.
Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigde mr. [A] en
[B] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D] .
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht [in] 2003. Statutair bestuurder is [B] . Belanghebbende houdt alle aandelen in [E] B.V. en 50 percent van de aandelen in [F] B.V. [F] B.V. houdt alle aandelen in [G] B.V. en in [H] B.V.
2.2.
Op 1 maart 2013 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2012. Aan belanghebbende is uitstel tot het doen van aangifte verleend tot 1 november 2013. Op 21 november 2013 is belanghebbende herinnerd tot het doen van aangifte. Op 24 december 2013 is belanghebbende aangemaand om uiterlijk 10 januari 2014 aangifte te doen.
2.3.
Met dagtekening 11 oktober 2014 is de aanslag Vpb 2012 ambtshalve vastgesteld naar een belastbare winst van € 1.000. Het belastbare bedrag is na verliesverrekening vastgesteld op nihil. Tevens is er een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet doen van aangifte.
2.4.
Op 16 oktober 2014 heeft belanghebbende aangifte Vpb 2012 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 6.392 bestaande uit te betalen rente op de rekening-courantschuld aan de aandeelhouders. De aangifte is in behandeling genomen als bezwaar tegen de aanslag.
2.5.
In eerdere jaren heeft belanghebbende in haar aangiften Vpb als saldi fiscale winstberekening opgenomen de volgende bedragen: -/- € 11.504 (2011), nihil (2010), nihil (2009), -/- € 7.191 (2008), -/- € 22.038 (2007), -/- € 16.552 (2006) en -/- € 28.508 (2005).

3.Geschil

In geschil is of de aanslag Vpb 2012 naar het juiste bedrag is opgelegd en of terecht en naar het juiste bedrag een verzuimboete is opgelegd.

4.Overwegingen

4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd en nadat de Inspecteur belanghebbende daartoe heeft aangemaand, niet aan de in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde verplichting tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 heeft voldaan. Dit brengt mee dat op grond van artikel 27h in verbinding met artikel 27e van de AWR het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende hierin niet geslaagd. Belanghebbende heeft in beroep noch in hoger beroep objectieve en verifieerbare gegevens, zoals een door een accountant goedgekeurde jaarrekening, overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een in 2012 geleden verlies. Het bewijsaanbod van belanghebbende, zoals dat volgt uit de motivering van zijn hoger beroepschrift, wordt gepasseerd. Het Hof acht dit aanbod onvoldoende gespecificeerd. Daarbij is dit aanbod in een laat stadium gedaan en derhalve strijdig met een doelmatige procesgang. Niet valt in te zien waarom belanghebbende niet in een eerdere fase die boekhouding, waaronder de grootboekrekening van 2012, heeft overgelegd.
4.3.
Dit oordeel laat onverlet dat het Hof zich ervan rekenschap dient te geven dat de aanslag Vpb 2012 niet naar willekeur is vastgesteld, maar dat deze berust op een redelijke schatting.
4.4.
De Inspecteur is bij zijn schatting uitgegaan van de door belanghebbende ingediende aangiften Vpb voor de jaren 2005 tot en met 2011 en van gegevens uit het digitale systeem van de Belastingdienst (IKB) met betrekking tot ingediende aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting, meer in het bijzonder de door belanghebbende voor de omzetbelasting in het derde kwartaal van 2012 aangegeven omzet ten bedrage van € 1.000.
4.5.
Het Hof acht de door de Inspecteur gemaakte schatting niet redelijk. De Inspecteur heeft geen afdoende motivering gegeven voor het bij die schatting afwijken van een onder 2.5 weergegeven bestaande trend van negatieve resultaten (met uitzondering van 2009 en 2010) zoals die volgt uit de in de aangiften Vpb voor 2005 tot en met 2011 opgenomen winst- en verliesrekeningen. Op deze aangiften Vpb en de daarin opgenomen bedragen is de schatting immers voor een belangrijk deel gebaseerd. De Inspecteur heeft aangevoerd dat bedoelde afwijking van het meerjarig gemiddelde niet onredelijk is gelet op (i) de door belanghebbende in het derde kwartaal van het jaar 2012 in de aangifte omzetbelasting opgenomen omzet van
€ 1.000, (ii) de in de aangifte Vpb 2011 opgenomen vermogensbestanddelen en overige gegevens, (iii) de website van [E] B.V. alwaar is vermeld dat tegen betaling wordt bemiddeld bij de verhuur en verkoop van onroerend goed, en (iv) de aangifte loonbelasting voor 2012 van [E] B.V. waarin belanghebbende heeft aangegeven een bedrag van € 37.302 aan brutoloon te hebben verloond. Die omstandigheden wijzen inderdaad op enige bedrijfsactiviteit en het genieten van inkomsten. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat die bedrijfsactiviteit ook heeft geleid tot een positief resultaat. Hierbij zij erop gewezen dat uit de IKB-uitdraaien, zoals door de Inspecteur overgelegd, volgt dat alleen in het derde kwartaal van 2012 voor de omzetbelasting een positieve omzet is aangegeven (in de overige kwartalen is de aangegeven omzet nihil) en dat in 2008, 2009 en 2011 weliswaar een positieve omzet voor de omzetbelasting is aangegeven, maar negatieve saldi ter zake van de fiscale winstberekening in de aangiften Vpb resulteerden.
4.6.
Nu de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag op een redelijke schatting berust, zal het Hof de door belanghebbende genoten winst zelf schattenderwijs bepalen en zijn schatting in de plaats van die van de Inspecteur stellen. Hierbij heeft het Hof rekening gehouden met de resultaten behaald in de jaren 2005 tot en met 2011 zoals door belanghebbende aangegeven in de aangiften Vpb en met de door de Inspecteur naar voren gebrachte omstandigheden zoals hiervoor benoemd. Het Hof schat de belastbare winst op nihil. Gelet hierop zal het Hof de verliesverrekeningsbeschikking vernietigen.
4.7.
Niet in geschil is dat belanghebbende, ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand, de aangifte niet binnen de in artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn heeft ingediend. Dat sprake was van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Het Hof acht de opgelegde verzuimboete, uitgaande van de reeds in beroep toegepaste vermindering tot op € 1.000, passend en geboden.
SlotsomHet hoger beroep is gegrond voor zover dat betrekking heeft op de aanslag Vpb 2012.

2.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 1.485 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1), en € 990 voor het hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1), in totaal ad € 2.475.

3.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag Vpb 2012 en de toegekende proceskostenvergoeding;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag Vpb 2012 gegrond;
  • vernietigt die uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag Vpb 2012 tot een berekend naar een belastbare winst van nihil;
  • vernietigt de verliesverrekeningsbeschikking;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.475, en
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 503 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. N. Djebali en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.