ECLI:NL:GHARL:2017:325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
200.190.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van eiswijziging in hoger beroep en de gevolgen voor de procesorde

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is de toelaatbaarheid van een eiswijziging in hoger beroep aan de orde. De zaak betreft een geschil tussen Master Arbo Nederland B.V. en een geïntimeerde, die in eerste aanleg een vordering had ingesteld tegen Master Arbo. In eerste instantie werd de vordering van de geïntimeerde grotendeels toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van Master Arbo werd afgewezen. In hoger beroep heeft de geïntimeerde zijn vordering vermeerderd, wat door Master Arbo werd betwist op basis van de stelling dat dit de grenzen van het geding te buiten ging en de verdediging bemoeilijkte.

Het hof overweegt dat de eiswijziging in hoger beroep is toegestaan, mits deze niet leidt tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging. De rolraadsheer stelt vast dat de eisvermeerdering van de geïntimeerde niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rolraadsheer concludeert dat de bezwaren van Master Arbo tegen de eiswijziging ongegrond zijn en dat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis van de geïntimeerde. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor partijen in hoger beroep om hun vorderingen aan te passen en de rol van de rechter in het waarborgen van een goede procesorde. De beslissing van het hof is een bevestiging van de ruimte die partijen hebben om hun standpunten te verduidelijken en aan te passen in het hoger beroep, zonder dat dit automatisch leidt tot een onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.360/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4816792 / MV EXPL 16-24)
rolbeschikking van 17 januari 2017 in de zaak van:
Master Arbo Nederland B.V.,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
Master Arbo,
advocaat: mr. mr. R. Zwiers, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde], mede h.o.d.n. " [B] ",
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna gezamenlijk:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. de Jong, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis van 21 maart 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civielrecht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 april 2016;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis;
- de akte uitlating vermeerdering eis, waarbij Master Arbo verzet aantekent tegen de eiswijziging door [geïntimeerde] .
2.2
De conclusie van de memorie van grieven strekt ertoe dat het hof het vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2016 zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] (in conventie) alsnog zal afwijzen, dan wel - bij gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] - de reconventionele vordering van Master Arbo alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie.
2.3
Bij memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2016, tot afwijzing van alle vorderingen van Master Arbo en (bij wijze van eisvermeerdering) tot veroordeling van Master Arbo tot betaling van:
- de door [geïntimeerde] gewerkte uren in de periode augustus tot en met december 2015 (€ 18.754,03),
- het honorarium over de periode januari tot en met november 2016 tot een bedrag van € 40.538,86 als redelijke vergoeding voor de niet in acht genomen opzegtermijn, en
- een bedrag van € 1.434,86 ten titel van onterechte verrekeningen.
Tevens vordert [geïntimeerde] dat Master Arbo wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke (handels)rente over de bedragen genoemd in de vermeerdering van eis met ingang van 11 oktober 2016, zijnde de dagtekening van de memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis. Alles kosten rechtens en uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Master Arbo heeft de stukken gefourneerd voor het geven van een rolbeschikking op het verzet tegen de eiswijziging. Voor de ontbrekende pagina's van het vonnis waarvan beroep, heeft de rolraadsheer geput uit het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
Vanaf 1 juni 2013 heeft [geïntimeerde] in opdracht en voor rekening van Master Arbo werkzaamheden verricht als casemanager. In de schriftelijke "overeenkomst tot het verrichten van diensten", die door partijen op 1 juni 2013 is ondertekend, is vastgelegd dat deze wordt aangegaan voor de duur van zes maanden en dat de overeenkomst daarna behoudens opzegging steeds met een jaar wordt verlengd.
3.3
Op 5 januari 2016 heeft [geïntimeerde] een aanvaring gehad met een (indirect) aandeelhoudster van Master Arbo, waarbij [geïntimeerde] te verstaan is gegeven dat hij niet langer welkom was bij Master Arbo.
3.4
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie betaling gevorderd van € 20.221,49 ten titel van facturen tot en met juli 2015, met nevenvorderingen.
3.5
Voor het geval de conventionele vordering van [geïntimeerde] geheel of gedeeltelijk zou worden toegewezen, heeft Master Arbo in voorwaardelijke reconventie betaling gevorderd van € 25.000,- ten titel van een voorschot op de vergoeding van de schade die Master Arbo heeft geleden door een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van [geïntimeerde] , met nevenvorderingen.
3.6
In het vonnis van 21 maart 2016, waarvan beroep, heeft de kantonrechter de vordering in conventie van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, de vordering in voorwaardelijke reconventie van Master Arbo afgewezen, onder veroordeling van Master Arbo tot betaling van de proceskosten zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie.
3.7
Ter toelichting van zijn eiswijziging heeft [geïntimeerde] aangegeven dat hij thans ook betaling vordert van de facturen die hij heeft verstuurd aan Master Arbo voor verrichte werkzaamheden in de periode augustus tot en met december 2015 ten bedrage van € 18.754,03, alsmede een vergoeding voor de niet in acht genomen opzegtermijn van januari tot en met november 2016 ten bedrage van € 40.358,01. Tevens vermeerdert [geïntimeerde] zijn vordering met (totaal) € 1.434,86 wegens onterechte verrekeningen die zijn toegepast op facturen van [geïntimeerde] over november 2013, februari 2015 en juli 2015.
3.8
Master Arbo verzet zich tegen de eiswijziging in hoger beroep, stellende (samengevat) dat deze eisvermeerdering de grenzen van het geding te buiten gaat, aangezien [geïntimeerde] geen vernietiging, maar bekrachtiging van het beroepen vonnis vordert en geen incidenteel appel heeft ingesteld. De eisvermeerdering van [geïntimeerde] heeft bovendien betrekking op nieuwe, andere geschillen, deels op een andere grondslag, met als gevolg een substantiële uitbreiding van het feitencomplex, waardoor zij onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt, aldus Master Arbo.
3.9
De rolraadsheer stelt voorop dat als grief moeten worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht zodat zij voor de rechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8278). Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep, indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het beroepen vonnis van de kantonrechter door een ander dictum moet worden vervangen, zodat het vonnis vernietigd moet worden. Gelet hierop liggen in de eisvermeerdering van [geïntimeerde] één of meerdere grieven besloten, die - gelet op de inhoud van haar akte uitlating vermeerdering eis - ook voor Master Arbo op voldoende kenbare wijze naar voren zijn gebracht. Hieraan doet niet af - anders dan Master Arbo ingang wil doen vinden - dat [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2016. De vordering in hoger beroep van [geïntimeerde] , gelezen in samenhang met de inhoud van zijn memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, laat immers geen andere conclusie toe dan dat [geïntimeerde] naast zijn vordering in eerste aanleg (voor zover toegewezen door de kantonrechter) ook toewijzing van de in 3.7 vermelde bedragen vordert. [geïntimeerde] vordert daarmee aanpassing van het dictum van het beroepen vonnis van de kantonrechter. De memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, van [geïntimeerde] is derhalve tevens te beschouwen als een memorie van grieven in incidenteel appel. De rolraadsheer zal bevorderen dat één en ander op de rolkaart wordt aangepast.
3.1
Vervolgens is aan de orde of de eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep geheel of gedeeltelijk ontoelaatbaar is, zoals Master Arbo stelt. De rolraadsheer overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toekomt zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
3.11
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
3.12
De eiswijziging van [geïntimeerde] voldoet aan de in 3.11 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [geïntimeerde] de eiswijziging in zijn memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
3.13
Anders dan Master Arbo kennelijk meent, is het niet in strijd met de goede procesorde dat [geïntimeerde] in hoger beroep komt met een aanvullende vordering, deels op een andere grondslag (vergoeding voor niet in acht genomen opzegtermijn en onterechte verrekening). Het hoger beroep biedt de appellerende partij immers mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Voor zover in de argumenten van Master Arbo besloten ligt dat [geïntimeerde] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom hij zijn vordering in eerste aanleg niet reeds heeft ingericht zoals hij dat thans in hoger beroep doet, geldt dat [geïntimeerde] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [geïntimeerde] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen hij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
3.14
Van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat als gevolg van de gewijzigde vordering, kan naar het oordeel van de rolraadsheer niet worden gesproken, noch van een substantiële uitbreiding van het feitencomplex. De eisvermeerdering van [geïntimeerde] betekent in de kern genomen immers slechts dat [geïntimeerde] betaling vordert van al hetgeen waarop hij jegens Master Arbo recht meent te hebben uit hoofde van de in 3.2 vermelde overeenkomst. Hierbij moet worden bedacht dat een verandering of vermeerdering van eis (zelfs nadat van grieven of van antwoord is gediend) toelaatbaar kan zijn, indien de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
3.15
Voor zover in de stellingen van Master Arbo besloten ligt dat haar door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt de rolraadsheer dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel krijgt Master Arbo immers voldoende gelegenheid om zich adequaat te verweren tegen de gewijzigde vordering van [geïntimeerde] (inclusief de nieuwe grondslag).
3.16
In de bezwaren van Master Arbo ziet de rolraadsheer dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [geïntimeerde] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet de rolraadsheer evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
3.17
De conclusie luidt dat de bezwaren van Master Arbo tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerde] . De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
De rolraadsheer:
verstaat dat de memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, van [geïntimeerde] tevens moet worden aangemerkt als de memorie van grieven in incidenteel appel, en draagt de griffier op de rolkaart dienovereenkomstig aan te passen;
verwerpt de bezwaren van Master Arbo tegen de eiswijziging van [geïntimeerde] ;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 28 februari 2017voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van Master Arbo.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 januari 2017 in bijzijn van de griffer.