Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep.
- een memorie van grieven (met producties);
- een memorie van antwoord (met producties);
- een akte overlegging producties;
- een antwoordakte.
- aanvankelijk betrof het appel ook de tussenvonnissen; in zoverre is sprake van een vermindering van eis - zal worden vernietigd en dat de door haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zullen worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.De vaststaande feiten
“
Indicatie individuele behandelingIn november 2012 is behandeling met EMDR gestart met als doel afname van klachten a.g.v. meerdere traumatische ervaringen. Haar klacht is moeite met grenzen aangeven, omgaan met afstand en nabijheid. Cliënte is in haar jeugd gepest, bedreigd, mensen hebben haar pijn gedaan én zij is seksueel misbruikt. Ook ervaringen tijdens eerdere behandeling/ opname zijn traumatisch geweest.BehandelverloopDe behandeling van de gevolgen van het seksueel misbruik verloopt voorspoedig en met goed resultaat. Hierna wordt gewerkt aan de pestervaringen. Tijdens deze behandeling wordt duidelijk dat cliënte een negatief zelfbeeld heeft. Cliënte wordt destructief en suïcidaal, het interesseert haar niet en haar gedrag is beschadigend naar zichzelf. Begin januari is zij zonder overleg de medicamenteuze behandeling gestopt. Zij heeft moeite met het maken van afspraken over in leven blijven. Zij leent iemand een grote hoeveelheid geld zonder dit te bespreken. In haar relatie gaat het niet goed. Het kost moeite om afspraken met haar te maken, telkens keren de suïcidale gedachten terug. Zij heeft suïcideplannen.Cliënte start met een tweedaagse behandeling. Zij heeft moeite zich aan te sluiten en vertrouwen te hebben in mede-cliënten en behandelaren die zij niet kent. Het destructieve gedrag zet zich voort in eenmalig seksueel contact met een man. Zij heeft last van zichzelf bekritiseren. Er komt onvoldoende verandering in haar depressieve klachten en het negatieve zelfbeeld.”
In een brief van 2 juli 2015 van klinisch psycholoog [C] en psychiater [D] aan de advocaat van [appellante] schrijven zij het volgende:
“
In uw mail d.d. 08-05-2015 stelt u een aantal vragen betreffende bovengenoemde cliënte, mevrouw [appellante] , over de periode 7 december 2012 en 13 januari 2013.In antwoord op uw verzoek kunnen wij u het volgende meedelen.Cliënte gebruikte in de periode tussen 7 december 2012 en 13 januari 2013 (vanaf juli 2012) Fluoxetine, caps. 1 dd 2 capsules van 20 mgr. De medicatie had een “respons effect”,dat wil zeggen dat ze deels de somberheidsklachten van cliënte verminderden. Bij abrupt stoppen kunnen er afbouwverschijnselen ontstaan zoals hoofdpijn, duizeligheid, griepachtig gevoel, onrust, angstverhoging, verwardheid. Daarnaast kunnen de klachten terugkomen waarvoor ze het middel gebruikte, zoals toenemende somberheid, angstklachten en suïcidaliteit.Op 07-01-2013 stuurt cliënte aan mevrouw [D] , psychiater, een mail waarin zij aangeeft contact te willen over de medicatie. Op 11-01-2013 wordt cliënte gezien. In dat gesprek vertelt cliënte met de medicatie te zijn gestopt. Ze noemt geen houvast te hebben, overspoeld te worden door angst en het gevoel te hebben dat alles mislukt en zij heeft zelf bestraffende gedachten.Cliënte is in behandeling bij het Centrum voor Psychotherapie in verband met persoonlijkheidsproblematiek. Symptomen bij deze problematiek zijn wisselende stemmingen, impulsief gedrag en instabiel zelfbeeld. In de periode waar u uw vragen over stelt was de behandeling bij mw. [C] , klinisch psycholoog/psychotherapeut gericht op onderliggende traumatische ervaringen, zoals gepest zijn en grensoverschrijdende seksuele ervaringen. Tijdens deze behandeling kan een toename van klachten en een gevoel van kwetsbaarheid met bijbehorende gedragsproblemen optreden. In december vinden therapiesessies met EMDR plaats gericht op de pestervaringen. Cliënte benoemt een sterk negatief zelfbeeld te hebben. Tussen 27 december 2012 en 6 januari 2013 vinden er geen therapiesessies plaats. In de sessie op 6 januari uit cliënte zich suïcidaal. Zij vertelt gestopt te zijn met de medicatie.”
14:02 13 jan.
"
Naar aanleiding van mijn brief van 24.10.13 heeft u mij op 28.10.13 om 15:30 u. gebeld. In dit telefoongesprek heeft u aangegeven enige tijd nodig te hebben daar u overleg wenst te hebben.Wij zijn overeengekomen dat u tot 15.11.13 de tijd krijgt om met een voorstel, danwel reactie te komen. Tot op dit moment heb ik niets van u vernomen.Hierbij zeg ik u aan dat de buitengerechtelijke incassokosten € 650,- zullen bedragen. het Griffierecht zal circa € 400,00 bedragen en de kosten voor de deurwaarder voor het betekenen van de dagvaarding zullen € 85,00 bedragen. Wij zullen de dagvaarding opstellen en deze naar de deurwaarder sturen."
3.Het geschil in eerste aanleg
De bespreking van de grieven
“
Nadat we de overeenkomst zijn aangegaan, gebeurden er ineens allemaal rare dingen (….)Het geld is ook overgemaakt op de rekening van mijn ouders, maar wel door mij gebruikt. Mijn ouders spelen hierin verder geen rol.”Voor zover [geïntimeerde] met zijn, voor het eerst in hoger beroep, ingenomen stelling dat het geld aan zijn ouders is overgemaakt en dat [appellante] om die reden de verkeerde partij heeft gedagvaard en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, wil betogen dat de overeenkomst van geldlening niet tussen hem en [appellante] is aangegaan, heeft hij dit betoog in het licht van de door hem ondertekende schriftelijke overeenkomst van geldlening en zijn verklaringen bij gelegenheid van de comparitie van partijen onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat dan ook voorbij aan dit betoog. Nu [geïntimeerde] het geld van [appellante] heeft geleend en op grond van de overeenkomst gehouden was het geld aan haar terug te betalen, heeft [appellante] terecht hem en niet zijn ouders gedagvaard.
- de echtgenote van [geïntimeerde] :
“
Zo rond, ik dacht ongeveer februari 2013, is mijn schoonmoeder, mevrouw [E] , gebeld door mevrouw [appellante] . Dit was volgens mij enige tijd na de whatsapp wisseling met mijn schoonmoeder. Zij heeft dit gesprek op de speaker gezet zodat ik kon meeluisteren. Ik heb toen gehoord dat mevrouw [appellante] zei: houd dat geld maar, jullie kunnen het beter
de moeder van [geïntimeerde] :
“
Ik ben via mijn man in contact gekomen met mevrouw [appellante] . Ik ben destijds ook bij het
Ik ben bij het sluiten van de overeenkomst aanwezig geweest, ik heb de overeenkomst mede
de vordering uit hoofde van de met hem overeengekomen geldlening heeft kwijtgescholden.
Kwijtschelding is een vorm van afstand van een vorderingsrecht, waartoe een overeenkomst tussen partijen is vereist (artikel 6:160 BW). Een door de schuldeiser ( [appellante] ) tot de schuldenaar ( [geïntimeerde] ) gericht aanbod tot afstand om niet van haar vorderingsrecht geldt als aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen (artikel 6:160 lid 2 BW).
Van kwijtschelding in vorenbedoelde zin is sprake geweest wanneer [appellante] de wil had het aan [geïntimeerde] geleende bedrag kwijt te schelden en die wil zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW), dan wel wanneer de met de verklaring overeenstemmende wil weliswaar ontbrak bij [appellante] , maar [geïntimeerde] de verklaring toch overeenkomstig de zin die hij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen, heeft opgevat als een verklaring met de strekking dat het geleende bedrag werd kwijtgescholden (art. 3:35 BW). Daarbij heeft te gelden dat op [appellante] de stelplicht en bewijslast rusten ten aanzien van het betoog dat haar wil en haar verklaring als gevolg van een geestelijke stoornis niet overeenkwamen. Nu [appellante] dit betoog baseert op het bestaan van een geestelijke stoornis (art. 3:34 BW), overweegt het hof dat [appellante] weliswaar niet heeft gesteld dat zij een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft uitgebracht en dat evenmin een vordering tot vernietiging is ingesteld, maar dat zij in de memorie van grieven (onder meer in randnummers 45 en 46) zich wel uitdrukkelijk op artikel 3:34 BW heeft beroepen en heeft aangevoerd dat aan de vereisten van die bepaling is voldaan. Artikel 3:51 lid 1 BW vereist niet dat een vordering tot vernietiging wordt ingesteld, maar slechts dat in rechte een beroep op een vernietigingsgrond wordt gedaan (ECLI:NL:HR:1999:ZC2842).
Bovendien was een kwijtschelding van het geleende bedrag nadelig voor [appellante] ; haar vermogen verminderde er immers door. Dat effect was ten tijde van de kwijtschelding te voorzien, het was er inherent aan. Ook dat is door [geïntimeerde] overigens niet weersproken, zodat ervan kan worden uitgegaan dat het hulpvermoeden van toepassing is en via dat hulpvermoeden ook het onweerlegbare vermoeden dat de door [geïntimeerde] als een kwijtschelding opgevatte verklaring(en) van [appellante] in de maand januari 2013 (gedaan in het whatsappbericht van 13 januari 2013 en in telefoongesprekken met zijn ouders) onder invloed van de geestelijke stoornis zijn gedaan.
- een kwijtschelding van de geldlening was zeer nadelig voor [appellante] ;
- [appellante] en (de ouders van) [geïntimeerde] hadden een goede verhouding. [appellante] heeft voldoende onderbouwd dat de verhouding voor haar belangrijk was;
- ten tijde van de telefoongesprekken tussen [appellante] en de ouders van [geïntimeerde] was de verhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] en diens ouders ernstig verstoord. Gesteld noch gebleken is dat er concreet zicht was op herstel;
- [appellante] heeft in elk geval aanvankelijk een duidelijk verband gelegd tussen kwijtschelding van de lening en het overnemen door de ouders van [geïntimeerde] van haar lezing van de gebeurtenissen op 12 januari 2013 tussen haar en [geïntimeerde] . Zij wilde geloofd worden en had daar het geleende geld wel voor over. Uit de getuigenverklaringen van de echtgenote en de moeder van [geïntimeerde] volgt ook dat [appellante] dit verband legde. Volgens de moeder van [geïntimeerde] zei [appellante] steeds “ja, als je me maar gelooft”. Dat zou het stopwoord van [appellante] zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] in latere contacten dat verband uitdrukkelijk heeft losgelaten;
- duidelijk is dat de ouders van [geïntimeerde] [appellante] niet geloofden; zij geloofden [geïntimeerde] , die ten stelligste ontkende dat het verhaal van [appellante] juist was.