Uitspraak
inspecteurvan de
Belastingdienst MKB
/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
[Z] (hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
- een lening van [L] B.V. aan [H] B.V. van € 180.000 voor de aankoop van de aandelen [I] B.V.;’
- een lening van [E] B.V. aan [H] B.V. van € 9.000;
- een lening van [G] B.V. aan [H] B.V. van € 9.000;
- een lening van [L] B.V. aan [I] B.V. van € 300.000.
Vordering op [X] (2004)
- geen afspraken over rente en aflossing
- er zijn (zij het indirect) familiebelangen aanwezig
- in 2007 werd een tweetal vorderingen op [I] BV afgewaardeerd tot op 1 euro
De aandeelhouders besloten gelden te lenen op basis van het businessplan
- De heer [X] (broer van de andere aandeelhouders) had 50% van de aandelen in [I] BV en de heer [F] eveneens waardoor beslissingen op basis van een familierelatie minder aannemelijk zijn geworden
- De gevolgen van de aankomende crisis waren nog niet duidelijk
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een onzakelijke lening. Naar partijen ter zitting van het Hof eenparig hebben verklaard, zijn de gronden voor afwaardering van de lening in het jaar 2011 als zodanig niet in geschil.
4.Beoordeling van het geschil
. Ook daarin volgt het Hof partijen.
en artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 1˚, van de Wet).
43849, ECLI:NL:HR:2008:BD1108; HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011: BN3442; HR 25 november 2011, nr. 10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952
).
- [H] B.V. is opgericht met het doel de aandelen in [I] B.V. te verwerven en had een substantieel negatief eigen vermogen;
- [I] B.V. had eveneens een substantieel negatief eigen vermogen;
- van [H] B.V. zijn geen zekerheden
- de lening was achtergesteld op de door [L] B.V. aan [H] B.V. en [I] B.V. verstrekte geldleningen van in totaal € 480.000;
- er hebben geen aflossingen plaatsgevonden en dienaangaande zijn ook geen afspraken gemaakt;
- de resultaten van zowel [H] B.V. als [I] B.V. waren vanaf 2005 substantieel verlieslatend en
- de door belanghebbende in 2004 gemaakte prognose van de winstverwachting voor de jaren 2004 tot en met 2008 mist elke realiteitszin.
over de jaren 2007 en 2008 (zie 2.12 hiervoor), in die zin dat belanghebbende er op
heeft vertrouwd dat de lening ook was beoordeeld op al dan niet onzakelijkheid, waarbij niet tot onzakelijkheid is geconcludeerd. Voor zover de beoordeling van de desbetreffende aangiften al heeft plaatsgevonden na de jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende de onzakelijke lening, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de Inspecteur de schijn is gewekt dat een dergelijke beoordeling heeft plaatsgevonden en dat die aan de Inspecteur moet worden toegerekend.
5.Proceskosten
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,