3.3Bij het antwoord op de vraag of aan dit vereiste is voldaan neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
a. Het voorstel is namens [appellante] gedaan door KBNL, als kredietbank bij uitstek een onafhankelijke en deskundige partij. In dit verband wijst het hof erop dat KNBL ook verklaringen als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw afgeeft. Het hof volgt Sluyter dan ook niet in het betoog dat KNBL geen onafhankelijke en deskundige partij is.
b. Het voorstel is goed gedocumenteerd. Het is voor wat betreft de omvang van de schulden gebaseerd op de gegevens die door de schuldeisers zijn opgegeven aan KNBL naar aanleiding van het begin februari 2016 gedane verzoek om opgave van de schuldpositie. Dat van de vordering van Sluyter alleen de hoofdsom is opgenomen, doet daaraan niet af. Sluyter heeft KNBL alleen opgave gedaan van de hoofdsom en laten weten in te stemmen met het verzoek om een rentestop. Uit hetgeen Sluyter heeft aangevoerd over de onderbouwing van het voorstel volgt ook niet dat is uitgegaan van andere gegevens dan door de schuldeisers aan KNBL is opgegeven. Aan Sluyter kan worden toegegeven dat in de vtlb-berekening wordt uitgegaan van de premie die is vermeld in de polis van de ziektekostenverzekering, maar dat in werkelijkheid een hoger bedrag wordt ingehouden op de uitkering van [appellante] . Dit hogere bedrag is het gevolg van het feit dat de premie wordt geïnd door Zorginstituut Nederland vanwege een in het verleden ontstane premieachterstand. Bij een dergelijke wijze van inning is een hoger premiebedrag verschuldigd. Dat betekent echter niet dat het gehele akkoord daardoor op losse schroeven zou komen te staan, zoals Sluyter betoogt, nu ook na correctie van de vtlb-berekening de aflossingscapaciteit van [appellante] lager - juist: nog lager - is dan het in het akkoord beschikbaar gestelde bedrag.
heeft toegelicht waarom in het akkoord de schuld aan Zorginstituut Nederland betreffende de achterstallige bronheffing niet is meegenomen. [appellante] heeft, onbestreden door Sluyter, aangevoerd dat deze schuld bij een akkoord geheel zal worden kwijtgescholden op grond van de toepasselijke beleidsregels van het CAK. Dat het Zorginstituut voor deze vordering vanaf juli 2016 derdenbeslag heeft doen leggen, is het gevolg van het feit dat het akkoord nog niet is geëffectueerd. Dat kan Sluyter, die niet heeft ingestemd met het akkoord, [appellante] uiteraard niet tegenwerpen. De wel op de schuldenlijst vermelde schuld aan het CAK van € 60,- betreft geen schuld vanwege achterstallige bronheffing, maar een schuld vanwege bijzondere zorgkosten, waarop de beleidsregels niet van toepassing zijn, zodat deze vordering, anders dan Sluyter betoogt, terecht in de schuldenlijst is opgenomen.
c. Het is voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] in aanmerking zou komen voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat indien geen schuldenregeling tot stand komt, zij met succes een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal indienen, teneinde een oplossing te vinden voor haar schulden.
d. Sluyter heeft niet gemotiveerd bestreden dat het door KNBL beschikbaar gestelde saneringskrediet het maximale bedrag is dat volgens de geldende regels beschikbaar mag worden gesteld. Evenmin heeft Sluyter gemotiveerd bestreden dat indien [appellante] zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en zij er niet in slaagt werk te vinden niet aannemelijk is dat bij beëindiging van de wettelijke schuldsanering een hoger bedrag beschikbaar is voor de gezamenlijke schuldeisers. Een en ander volgt uit de vtlb-berekening, waarbij moet worden opgemerkt dat die berekening nog een rooskleuriger beeld geeft van de aflossingscapaciteit van [appellante] dan de werkelijkheid is, nu rekening wordt gehouden met een te lage premie ziektekostenverzekering. Sluyter heeft echter betoogd dat er niet van kan worden uitgegaan dat [appellante] nog drie jaar aangewezen zal blijven op een uitkering op grond van de Participatiewet. Het hof volgt Sluyter niet in dit betoog. Het staat vast dat [appellante] thans een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, dat zij nauwelijks scholing heeft en de zorg voor drie minderjarige kinderen heeft. Eveneens staat vast dat [appellante] een opleiding op niveau 1 volgt. In hoger beroep is een e-mailbericht van mevrouw [D] , accountadviseur bij Randstad, in het geding gebracht waarin is aangegeven dat er geen banen zijn voor een verzorgende niveau 1. Volgens mevrouw [D] zijn die banen er wel op niveau 2, maar de tendens is dat voor banen in de zorg een opleiding op niveau 3 is vereist. Onbestreden is dat [appellante] dit opleidingsniveau niet heeft en dat niet te verwachten is dat zij het binnen afzienbare termijn zal behalen. Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat zij in een periode van drie jaar in staat zal zijn een inkomen te verwerven dat hoger is dan het inkomen dat zij nu heeft op basis van haar uitkering. Voor zover Sluyter in appel heeft willen handhaven dat [appellante] aanspraak kan maken op (forse) kinderalimentatie, is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in appel voldoende aannemelijk geworden dat de vader van de kinderen van [appellante] nooit alimentatie heeft betaald, dat het LBIO ook nooit alimentatie heeft kunnen innen en dat ook de gemeente geen mogelijkheden heeft gezien om op basis van haar verhaalsrecht alimentatie te innen. Op grond hiervan acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat [appellante] binnen een periode van drie jaar aanspraak zal kunnen maken op kinderalimentatie (laat staan op een alimentatiebedrag dat hoger is dan het bedrag van haar uitkering).
De slotsom is dat aannemelijk is dat het beschikbare saneringskrediet voorziet in een hoger bedrag voor de gezamenlijke schuldeisers dan voor hen na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling (derhalve na drie jaren) ter beschikking zou zijn gekomen.
e. [appellante] heeft groot belang bij effectuering van de schuldenregeling. Effectuering leidt ertoe dat haar schuldenprobleem op korte termijn wordt beëindigd. Het alternatief is toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit alternatief brengt mee dat zij gedurende een periode van (minimaal) drie jaren dient te voldoen aan de (zwaarwegende) voorwaarden die gelden bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
f. Ook de andere schuldeisers hebben groot belang bij effectuering van de schuldenregeling. Zij krijgen in dat geval op betrekkelijk korte termijn een deel van hun vordering betaald - dat dit deel betaald wordt, staat vast, gezien het toegekende schuldsaneringskrediet -, waar zij bij het alternatief nog minimaal drie jaren moeten wachten op een bedrag dat niet hoger is dan het bedrag dat hun nu is aangeboden.
g. Sluyter is de enige schuldeiser die weigert mee te werken aan de schuldenregeling. De andere 19 schuldeisers stemmen wel in met de regeling. De vorderingen van die schuldeisers vertegenwoordigen wanneer wordt uitgegaan van de vordering van Sluyter per februari 2016 - afgerond - 95% van het totale schuldenbedrag. Wanneer wordt uitgegaan van de vordering van Sluyter per mei 2016 vertegenwoordigen de vorderingen van de andere schuldeisers nog altijd - afgerond - 91% van het totale schuldenbedrag.
h. Op basis van het voorstel ontvangt Sluyter een bedrag van € 107,23. Indien het tot een wettelijke schuldsanering komt en gedurende de schuldsanering het bedrag wordt gespaard dat nu beschikbaar is middels het saneringskrediet – hetgeen gezien de aflossingscapaciteit van [appellante] in de regeling niet in de rede ligt - zal Sluyter naar verwachting een iets hoger bedrag ontvangen, omdat dan wordt uitgegaan van een hogere vordering. Bij een percentage van 7,43% komt het voor Sluyter bestemde bedrag dan uit op ongeveer € 186,-, waarbij moet worden aangetekend dat het percentage dan waarschijnlijk iets lager is om dat het beschikbare bedrag moet worden verdeeld over een hoger schuldenbedrag, gelet op de hogere vordering van Sluyter (en mogelijk ook van andere schuldeisers, die dan ook aanspraak kunnen maken op inmiddels verschenen rente en gemaakte kosten). Dat betekent dat Sluyter, na drie jaar wachten, een bedrag van maximaal € 80,- meer ontvangt dan zij ontvangt op basis van de schuldenregeling. Dit belang is in absolute zin gering en is ook wanneer het wordt afgezet tegen de totale omvang van de vordering van Sluyter gering. Het hof tekent daarbij aan dat Sluyter er zelf voor gekozen heeft om, wetende dat KNBL bezig was met de voorbereidingen voor een schuldenregeling en (als geen ander) bekend met de penibele financiële positie van [appellante] (Sluyter had [appellante] niet lang daarvoor geadviseerd om een schuldsaneringstraject in te gaan), toch een procedure aanhangig te maken tegen [appellante] .
Sluyter heeft nog aangevoerd dat zij de reeds afgedragen BTW niet kan terugkrijgen als zij instemt met een buitengerechtelijk akkoord. Dit betoog gaat niet op. Artikel 29 lid 1 Wet OB bepaalt: ‘
In geval van annulering, verbreking, ontbinding of gehele of gedeeltelijke niet-betaling, of in geval van prijsvermindering nadat de goederenlevering of dienst is verricht, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd en ontstaat voor de ondernemer in zoverre recht op teruggaaf van de door hem voldane belasting.’ Na effectuering van het akkoord staat vast dat de restant vordering niet zal worden betaald. Er is dan ook sprake van niet-betaling in de zin van artikel 29 lid 1 Wet OB. Nu vaststaat dat [appellante] niet meer kan betalen dan zij op grond van het akkoord betaalt, handelt Sluyter met het prijsgeven van een substantieel deel van haar vorderingen op [appellante] niet onzakelijk noch geeft zij daarmee een nog voor verwezenlijking vatbaar gedeelte van haar vorderingen prijs, zodat het enkele feit dat zij finale kwijting verleent niet in de weg staat aan haar recht op teruggave van BTW op grond van artikel 29 lid 1 Wet OB (vgl. rechtbank Den Haag 30 augustus 2012, ECLI: NL: RBSGR:2012: BY0192).
Het belang van Sluyter is, kort en goed, dat zij bij toepassing van de wettelijke schuldsanering op termijn een bedrag van maximaal € 80,- meer ontvangt, welk bedrag een deel van de kosten dekt die zij heeft gemaakt toen zij wist dat KNBL een schuldenregeling voorbereidde.