ECLI:NL:GHARL:2017:4139

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
200.175.821/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van stichting bij leaseovereenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een stichting in het kader van een leaseovereenkomst. De stichting, vertegenwoordigd door de appellant, heeft een financial leaseovereenkomst gesloten met Autocash voor de aanschaf van een Renault Kangoo bestelauto. De leaseprijs werd in het eerste jaar onregelmatig voldaan, waarna de overeenkomst door Autocash werd ontbonden. De bestuurder heeft de auto pas na een half jaar ingeleverd, wat leidde tot een geschil over zijn aansprakelijkheid. Het hof oordeelt dat de bestuurder geen contractspartij is en dus niet aansprakelijk op basis van de overeenkomst. Echter, hij heeft onrechtmatig gehandeld door de auto niet tijdig in te leveren. De schade wordt berekend door een vermogensvergelijking, waarbij het hof de waarde van de auto op het moment van ontbinding vaststelt. De bestuurder wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit zijn onrechtmatige daad, maar de schadevergoeding wordt beperkt tot een bedrag van € 6.049,53, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.821/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3499545 CV EXPL 14-14920)
arrest van 16 mei 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Volkswagen Bank GmbH h.o.d.n. AUTOCASH,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Autocash,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
20 november 2014 en 13 mei 2015 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 augustus 2015;
- het arrest d.d. 20 oktober 2015 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 10 december 2015;
- de memorie van grieven van 22 maart 2016;
- de memorie van antwoord van 3 mei 2016 (met 2 producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - de vernietiging van het eindvonnis van 13 mei 2016 en het alsnog afwijzen van de vorderingen van Autocash.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Tegen het comparitievonnis van 20 november 2014 staat ingevolge artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellant] in zoverre niet in zijn appel kan worden ontvangen.

4.De vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1.5 tot en met 1.6 van het eindvonnis van 13 mei 2016, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep ook als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
4.2
De stichting "Stichting Trust and Friendship" (verder: de stichting) vertegenwoordigd door haar enig bestuurslid [appellant] , heeft op 24 mei 2013 een financial leaseovereenkomst gesloten met Autocash betreffende de aanschaf van een Renault Kangoo bestelauto, bouwjaar 2011, kenteken [kenteken] , met op dat moment 176.793 km op de teller
De overeenkomst hield in dat i) de stichting een aanbetaling van € 3.869,00 betaalde aan de leverancier (Autogroep Pekela B.V.), ii) de leverancier de eigendom van de bestelauto leverde aan Autocash, tegen betaling van het restant van de koopsom (€ 6.900, - ) en iii) Autocash de bedrijfsauto aan de stichting ter beschikking stelde tegen betaling van een maandelijks leasebedrag van € 153,44. Na betaling van 60 maandbedragen en een slottermijn van € 1, - zou de eigendom op de stichting overgaan. De totale door Autocash bedongen kredietvergoeding die in de maandelijkse termijnen is verwerkt bedroeg € 2.307,40.
4.3
Op de financial lease overeenkomst - die naar tussen partijen vaststaat naar Nederlands recht als huurkoopovereenkomst moet worden verstaan - zijn de algemene voorwaarden van Autocash van toepassing verklaard.
Artikel 7 van deze voorwaarden bepaalt onder meer dat Autocash het recht heeft de leaseovereenkomst te ontbinden zonder nadere ingebrekestelling en zich weer in het bezit van het object te stellen indien de lessee (derhalve de stichting) "enige verplichtingen van deze lease-overeenkomst niet, niet op tijd of niet ten volle nakomt."
4.4
De stichting heeft de leasetermijnen in 2013 onregelmatig betaald. Autocash heeft daarom Fidron Onderzoeksbureau (hierna: Fidron) ingeschakeld ter incasso van de achterstallige termijnen. Op 24 april 2014 heeft Fidron haar (eerste) opdracht beëindigd en zijn de tot dan verschuldigde termijnbedragen alle aan Autocash afgedragen (inclusief
€ 34,09 aan achterstandsrente). Ook de kosten van Fidron zijn door de stichting voldaan (prod. 6 zijdens Autocash).
4.5
Na deze betaling heeft de stichting geen enkel termijnbedrag meer voldaan. Autocash heeft wederom Fidron ingeschakeld en heeft op 27 juni 2014 de leaseovereenkomst ontbonden en de bestelauto teruggevorderd (prod. 2 zijdens Autocash).
De stichting heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
4.6
Op 12 augustus 2014 heeft Autocash aangifte gedaan van verduistering van de bestelauto (prod. 3 zijdens Autocash). Op 27 augustus 2014 heeft zij [appellant] op zijn nieuwe adres aangeschreven tot afgifte van de bestelauto.
4.7
Eerst op 15 december 2014 heeft [appellant] de bestelauto ingeleverd bij Pon Automobielen te Groningen.
4.8
Autocash heeft de bestelauto laten taxeren door FleetSelect te Zeewolde. Blijkens het taxatierapport van 20 januari 2015 (prod. 8 zijdens Autocash) bedroeg het kilometrage 231.922 en was de auto in matige staat (veel deuken en andere beschadigingen, vervuild). De waarde van de auto werd geschat op € 800, -.
4.9
De dagwaarde van de Auto Dashboard koerslijst van de ANWB voor een Renault Kangoo met een soortgelijk kilometrage bedroeg in 2015 € 7.150, de inruilwaarde € 5.350, -. (prod. 9 zijdens Autocash).
4.1
De bestelauto is verkocht voor € 1.344,39.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
Autocash heeft in eerste aanleg (na eiswijziging) kort samengevat gevorderd dat stichting en [appellant] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de contractueel overeengekomen schade bij ontbinding, te vermeerderen met de kosten van Fidron en verdere buitengerechtelijke kosten en rente, te verminderen met de netto opbrengst van de auto, in totaal neerkomende op € 8.160,13, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 18 % per jaar, subsidiair de wettelijke rente.
5.2
De stichting heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg. [appellant] is wel verschenen. De kantonrechter heeft bij eindvonnis de primaire vordering van Autocash toegewezen en daarbij overwogen dat [appellant] op voorhand geacht wordt te hebben geweten dat de stichting de lasten van de leaseovereenkomst niet zou kunnen dragen en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de schade die Autocash daardoor heeft geleden moeten volgens de kantonrechter de resterende leasetermijnen en de niet betaalde contractuele rente als uitgangspunt gelden.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
Autocash heeft bij haar memorie van antwoord een tweetal producties gevoegd waarop [appellant] niet heeft kunnen reageren. Nu deze producties naar 's hofs oordeel geen nieuwe informatie opleveren ten opzichte van wat in eerste aanleg reeds is overgelegd, ziet het hof geen reden om deze producties buiten beschouwing te laten dan wel om [appellant] nogmaals expliciet in de gelegenheid te stellen daarop bij akte te reageren.
6.2
[appellant] heeft in appel vijf grieven opgeworpen, die zich respectievelijk richten tegen (I) het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid, (II) de hoogte van het door hem te betalen bedrag, (III) de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten, (IV) de toewijzing van de contractuele rente en (V) de veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg.
6.3
Het hof ziet aanleiding om deze grieven gezamenlijk te bespreken.
6.4
De contractuele wederpartij van Autocash is de stichting. De stichting is niet in rechte verschenen en de kantonrechter heeft geen reden gezien om de op het leasecontract gebaseerde vordering van Autocash geheel of gedeeltelijk niet toe te wijzen. Deze veroordeling van de stichting is in appel niet aan de orde.
6.5
Autocash heeft [appellant] als bestuurder van de stichting medeaansprakelijk gesteld op de grondslag van onrechtmatige daad, namelijk op grond van de Beklamel-norm.
6.6
Uitgangspunt is dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus hogere eisen dan in het algemeen het geval is. De hoge drempel voor de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, Willemsen /NOM; HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, RCI; HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:262, Hezemans / Van der Meer).
6.7
Het antwoord op de vraag of de bestuurder van een vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286, Beklamel). Ook kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (HR 8 december 2006, NJ 2006, 659, Ontvanger/ Roelofsen).
6.8
Het hof merkt vooreerst op dat deze jurisprudentie weliswaar is ontwikkeld met betrekking tot kapitaalvennootschappen, maar er zijn naar zijn oordeel geen redenen zijn om voor een stichting die ook als min of meer commerciële partij aan het maatschappelijk verkeer heeft deelgenomen –zoals hier het geval is - van een andere maatstaf uit te gaan (vgl. dit hof 11 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2007). In dit geval is de statutaire doelomschrijving van de stichting de promotie van bier en wijn in de meest ruime zin des woords.
6.9
Het ligt bij de hiervoor bedoelde gevallen op de weg van de benadeelde crediteur om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof acht niet aangetoond door Autocash dat [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst reeds wist dat de door hem vertegenwoordigde stichting niet in staat zou zijn om de overeenkomst gestand te doen. De aanvangsbetaling voor de aanschaf van de bestelauto is tijdig voldaan en het eerste jaar zijn de maandtermijnen, zij het met hangen en wurgen, voldaan.
6.1
[appellant] heeft gesteld dat hij ook na april 2014 nog mogelijkheden zag om de maandtermijnen (zij het niet tijdig) alsnog te kunnen voldoen. Autocash heeft dat verweer op zich onvoldoende bestreden.
6.11
Autocash heeft de overeenkomst met de stichting op 27 juni 2014 ontbonden en de bestelauto opgeëist bij [appellant] . [appellant] heeft aan daaraan geen gevolg gegeven. Het hof is van oordeel dat [appellant] door de auto niet op eerste vordering aan Autocash terug te geven, onrechtmatig jegens Autocash heeft gehandeld. Het hof overweegt daartoe dat [appellant] wist, althans behoorde te weten hoe de contractuele bepalingen van het leasecontract luidden dat hij zelf had gesloten namens de stichting. De stichting was in juni 2014 te laat met de betaling van drie leasetermijnen, zodat Autocash bevoegd was op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden om de leaseovereenkomst te ontbinden en de auto op te vorderen. Vanaf het moment dat hij kennis droeg dan wel behoorde te dragen van de ontbinding was [appellant] niet meer gerechtigd om gebruik te maken van de Renault Kangoo. Zijn verweer dat hij ook nadien nog trachtte gelden te verdienen voor de stichting kan hem op dit punt dan ook niet baten. Het hof passeert ook het verweer van [appellant] dat hij niet direct kennis droeg van de ontbinding omdat hij was verhuisd. [appellant] heeft niet betwist dat hij zijn verhuizing niet heeft doorgegeven aan Autocash. Overigens blijkt uit de aangifte dat de onderzoeker van Fidron reed op 15 juli 2014 een briefje bij [appellant] op diens nieuwe adres heeft achtergelaten met het verzoek om een afspraak te maken tot inlevering van de bestelauto. Het hof gaat er vanuit dat vanaf 1 juli 2014 [appellant] de auto onrechtmatig onder zich had en door deze niet af te geven onrechtmatig jegens Autocash heeft gehandeld. Hij is aansprakelijk voor de daaruit ontstane schade.
6.12
Dat [appellant] onrechtmatig jegens Autocash heeft gehandeld, maakt hem niet tot contractspartij van Autocash. Evenmin kan de schade gesteld worden op het contractuele nadeel dat Autocash op de transactie met de stichting heeft geleden, zoals de kantonrechter ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen. De schade dient bepaald te worden aan de hand van de vergelijking tussen de situatie dat [appellant] adequaat zou hebben gehandeld - in dit geval erop neerkomende dat hij de bestelauto rond 1 juli 2014 in ordentelijke staat zou hebben ingeleverd - en de feitelijke situatie.
6.13
Indien de bestelauto rond 1 juli 2014 in ordentelijke staat zou zijn ingeleverd dan had deze een waarde gehad van rond de € 6.000 gelet op het door Autocash overgelegde Auto Dashboard koerslijst rapport van de ANWB dat betrekking heeft op een Renault Kangoo met een soortgelijk kilometrage. In dat geval zou het kilometrage waarschijnlijk wat lager liggen, omdat er tot december 2014 nog ten onrechte met de auto is doorgereden. Het hof ziet aanleiding de waarde van de bestelauto rond 1 juli 2014 te stellen op de in deze koerslijst vermelde "meeneemprijs" ad € 6.450. De daadwerkelijke verkoopopbrengst van de bestelauto begin 2015 bedroeg € 1.344,39, zodat het verschil daartussen € 5.205,61 bedraagt. Het hof verwerpt de bezwaren van [appellant] tegen de verkoopopbrengst. [appellant] heeft daartoe slechts gesteld dat hij niet bij de verkoop noch bij de voorafgaande taxatie betrokken is geweest. Enige verplichting zijdens Autocash om [appellant] daarbij te betrekken is evenwel gesteld noch gebleken. [appellant] heeft het taxatierapport niet inhoudelijk bestreden.
6.14
Genoemd bedrag van € 5.205,61 dient verhoogd te worden met een vergoeding voor het feit dat [appellant] tot 15 december 2014 ongeoorloofd gebruik van de auto is blijven maken. Het hof zal die vergoeding stellen op 5,5 maal de leasetermijn van € 153,44, derhalve op € 843,92. Mitsdien begroot het hof de schade waarvoor [appellant] aansprakelijk is op € 6.049,53 in hoofdsom.
6.15
Het hof verwerpt het beroep op eigen schuld dat [appellant] heeft gedaan omdat Autocash onvoldoende onderzoek naar de kredietwaardigheid van de stichting heeft gedaan, nu dat beroep ziet op de hiervoor in rechtsoverweging 6.9 verworpen grondslag voor aansprakelijkheid van [appellant] en geen betrekking heeft op de hiervoor door het hof aangelegde aansprakelijkheidsmaatstaf.
6.16
Autocash heeft haar vordering strekkende tot betaling door [appellant] van buitengerechtelijke kosten niet gespecificeerd. Zij heeft volstaan met het vorderen van de contractueel met de stichting in de algemene voorwaarden overeengekomen 15% van de hoofdsom. Deze algemene voorwaarden missen evenwel toepassing op de onrechtmatige daad van [appellant] , zodat het hof geen buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
6.17
Wel is [appellant] over de hiervoor verschuldigde schadevergoeding de wettelijke rente verschuldigd, op grond van artikel 6:83 sub b in samenhang met artikel 6:119 BW ingaande 1 juli 2014. Nu de rente eerst vanaf 21 augustus 2014 is gevorderd, zal het hof de rente vanaf die datum toewijzen.
6.18
Het hof zal het bewijsaanbod zijdens Autocash passeren nu dat niet ter zake dienend is.
De slotsom
6.19
De grieven slagen gedeeltelijk. Het hof zal het gehele dictum (behoudens de verklaring voor recht die alleen de stichting raakt) hierna opnieuw formuleren ter voorkoming van misverstanden en daarbij het bedrag waarvoor [appellant] aansprakelijk is beperken tot het hiervoor genoemde bedrag van € 6.049,53 in hoofdsom en de daarover verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
6.2
Gelet op deze uitkomst zal het hof de proceskosten tussen partijen in hoger beroep compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dienen te dragen. Het hof acht termen aanwezig om de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand te laten nu [appellant] , gelet op de inhoud van het verweer dat [appellant] in eerste aanleg heeft gevoerd, daar als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij dient te worden aangemerkt.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep gericht tegen het tussenvonnis van 20 november 2014;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 13 mei 2015 voor zover tegen [appellant] gewezen, behoudens de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht:
veroordeelt de stichting om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Autocash te betalen de somma van € 8.160,13 vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar over een bedrag van € 7.938,91 vanaf 16 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt daarnaast [appellant] om als hoofdelijk schuldenaar een deel van voornoemde schuld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Autocash te betalen, zijnde dit deel groot een bedrag van € 6.049,53 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2014 tot de dag der algehele betaling.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt in appel;
verklaart dit arrest voor wat betreft de daarin uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 mei 2017.