ECLI:NL:GHARL:2017:4294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
1600664 en 1600665
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en vergrijpboeten voor ondeugdelijke kilometeradministratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) voor de jaren 2009 en 2010, opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van € 18.519 en € 12.380. Daarnaast zijn er vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk € 18.519 en € 12.380, die na bezwaar zijn verminderd tot € 4.629 en € 3.095. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

De inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslagen opgelegd omdat belanghebbende geen sluitende rittenadministratie kon overleggen voor de aan de directeur-enig aandeelhouder (dga) ter beschikking gestelde auto. Tijdens het hoger beroep heeft belanghebbende nieuwe rittenregistraties overgelegd, maar het hof oordeelde dat deze niet overtuigend aantonen dat de auto in de onderhavige jaren voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat de vergrijpboeten ook terecht zijn opgelegd, gezien de grove schuld van belanghebbende in het niet voldoen aan de belastingverplichtingen.

Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Belastingkamer
Locatie Arnhem
nummers 16/00664 en 16/00665
uitspraakdatum
23 mei 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2016, nummers AWB 15/3685 en AWB 15/3686, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Venlo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 en 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 18.519 onderscheidenlijk € 12.380. Daarbij zijn voorts vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 18.519 respectievelijk € 12.380 en is haar heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikkingen verminderd tot € 4.629 respectievelijk € 3.095.
1.3.
De door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een nader stuk ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 3 mei 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] (de directeur-enig aandeelhouder van belanghebbende) en mr. [B] (de gemachtigde van belanghebbende) alsmede mr. [C] en mr. [D] namens de Inspecteur.
1.7.
De Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een binnenvaartschip. Haar directeur-enig aandeelhouder is [A] (hierna: de dga). Hij vaart als kapitein op het schip, veelal in België. Belanghebbende heeft enkele andere werknemers in dienst, waaronder de echtgenote van de dga. Belanghebbende is gevestigd op het adres [a-straat] 16c te [Z] . De dga en diens echtgenote wonen op het adres [b-straat] 2 te [Z] .
2.2.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren (2009 en 2010) een auto van het merk Chrysler, type Grand Voyager, met kenteken [00-YYY-0] (hierna: de auto) aan de dga ter beschikking gesteld. De dga en diens echtgenote beschikten in 2009 en 2010 in privé niet over een auto. De auto werd niet alleen gebruikt door de dga, maar ook door zijn echtgenote en (soms ook) door andere werknemers van belanghebbende. De cataloguswaarde van de auto bedraagt € 68.401.
2.3.
In 2009 en 2010 heeft de dga met de auto verschillende ritten naar [E] in Frankrijk (gelegen op een afstand van ongeveer 1200 km van [Z] ) gemaakt. De omstreeks eind 2009/begin 2010 opgerichte en in [Z] gevestigde pensioenvennootschap [F] b.v., waarvan de dga alle aandelen bezit, heeft op 12 mei 2010 percelen grond verworven in [E] .
2.4.
In de periode van 1 november 2007 tot 8 november 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld in het kader van onder meer de loonheffingen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat met betrekking tot de door haar aan de dga in 2005, 2006 en 2007 ter beschikking gestelde auto een sluitende rittenadministratie moest worden gevoerd en dat belanghebbende deze rittenadministratie moest controleren.
2.5.
Op 6 december 2012 is in het kader van de LB/PVV een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende over de periode van januari 2008 tot en met oktober 2012 met betrekking tot het onderwerp ‘privé gebruik auto’. Van het boekenonderzoek is op 14 juni 2013 een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende in de jaren 2009 en 2010 ter zake van de aan de dga ter beschikking gestelde auto ten onrechte geen bijtelling heeft toegepast op grond van de wettelijke regeling van het autokostenforfait. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van € 18.519 (2009) en € 12.380 (2010). Daarbij zijn voorts vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd van 100% van de nageheven LB/PVV. De boeten zijn na bezwaar verminderd tot 25% van de nageheven LB/PVV (2009: € 4.629 en 2010: € 3.095).
2.6.
Belanghebbende beschikte voor de jaren 2009 en 2010 niet over een zogenoemde ten aanzien van de dga gegeven verklaring ‘geen privégebruik’.
2.7.
In bezwaar en beroep heeft belanghebbende voor de auto twee soorten rittenregistraties overgelegd, te weten een excelbestand en een administratie aan de hand van een GPS-systeem. Voor de periode van 1 januari 2009 tot 20 juni 2009 is in die fase geen rittenregistratie overgelegd. In de op 2009 betrekking hebbende rittenregistratie is onder meer vermeld dat met de auto 1.861,3 km in privé is gereden en in de op 2010 betrekking hebbende rittenregistratie is vermeld dat met de auto 1.980,1 km in privé is gereden. Volgens deze rittenregistraties is zowel 2009 als in 2010 met de auto naar [E] in Frankrijk gereden.
2.8.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslagen en vergrijpboeten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende geappelleerd. In de fase van het hoger beroep heeft belanghebbende aan de hand van onder meer de aanwezige agenda’s, bonnen en overige administratie voor zowel 2009 als 2010 een nieuwe rittenregistratie opgesteld. In beide rittenregistraties is vermeld dat alle ritten zakelijk zijn geweest. Ook in deze rittenregistraties zijn verschillende ritten naar Frankrijk vermeld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslagen aan belanghebbende heeft opgelegd. De nageheven bedragen als zodanig zijn tussen partijen niet in geschil. Voorts houdt partijen verdeeld of belanghebbende terecht is beboet. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de naheffingsaanslagen, van de boetebeschikkingen en van de beschikkingen inzake de heffingsrente.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslagen

4.1.
Indien door een werkgever aan een werknemer ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis – voor zover hier van belang – gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (artikel 13bis, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964). Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil (artikel 13bis, lid 4, Wet op de loonbelasting 1964).
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende aan haar dga in de onderhavige jaren de auto ter beschikking heeft gesteld in de zin van genoemd artikel 13bis (tekst 2009 en 2010). Alsdan geldt ingevolge dat artikel het vermoeden dat de auto de dga ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij belanghebbende doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is aangewend (vgl. HR 13 augustus 2010, nr. 08/03782, ECLI:NL:HR:2010:BN3831).
4.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep andere rittenregistraties over de jaren 2009 en 2010 overgelegd dan in de fase van bezwaar en van beroep bij de Rechtbank. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat de vraag of belanghebbende heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast inzake, kort gezegd, het gebruik van de auto, dient te worden beoordeeld aan de hand van de in hoger beroep overgelegde rittenregistraties.
4.4.
Nog daargelaten het antwoord op de vraag of de ritten naar Frankrijk - vanuit het gezichtspunt van belanghebbende - als zakelijk kunnen worden aangemerkt, is belanghebbende met deze in hoger beroep overgelegde rittenregistraties naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd overtuigend aan te tonen dat de auto in de onderhavige jaren op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Voor dit oordeel acht het Hof onder meer de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- De nieuwe rittenregistraties over de jaren 2009 en 2010 zijn eerst in 2017, derhalve ruim na het verstrijken van de desbetreffende belastingjaren, door belanghebbende opgemaakt;
- Daarin is, in tegenstelling tot de eerder overgelegde rittenregistraties, geen enkele rit als privérit verantwoord, terwijl de dga noch zijn echtgenote in privé over een auto beschikte;
- In de eerder overgelegde rittenregistraties was vermeld dat er wel privéritten waren gemaakt met de auto (2009: 1.861,3 km en 2010: 1.980,1 km);
- De nieuwe rittenregistraties bieden geen, althans volstrekt onvoldoende, inzicht in de door de dga aan de gereden ritten gegeven kwalificatie ‘zakelijk’. Dat geldt in het bijzonder voor de ritten met de auto in [Z] van en weer terug naar het woonadres van de dga (bijvoorbeeld op 30 april 2009 (Koninginnedag), op 26 december 2009 (Tweede Kerstdag) en op 25 december 2010 (Eerste Kerstdag));
- De kilometer-eindstand van 2009 (54.054 km) sluit niet aan bij de beginstand van 2010 (53.229,7 km);
- Op 30 april 2010 is voor de heenrit [Z] - Rotterdam 132,9 km verantwoord, terwijl – zonder nadere deugdelijke toelichting – voor de terugrit Rotterdam - [Z] 309,5 km is gehanteerd;
- De dga heeft ter zitting van het Hof verklaard dat ook anderen, waaronder zijn echtgenote, gebruik hebben gemaakt van de auto; de aard van dat gebruik is niet inzichtelijk, ook niet voor de dga;
- In de eerder overgelegde rittenregistratie was voor de periode van 20 september 2010 tot en met 13 oktober 2010 een reis naar Frankrijk verantwoord, terwijl in de in hoger beroep overgelegde rittenregistratie in die periode ritten in Nederland zijn verantwoord.
4.5.
Ter zitting heeft het Hof belanghebbende, in de persoon van de dga, een en ander voorgehouden. Hij heeft - desgevraagd - geen, althans volstrekt onvoldoende, helderheid kunnen verschaffen met betrekking tot de verschillende onduidelijkheden in de rittenregistraties. Integendeel zelfs. Uit het debat met belanghebbende (de dga) ter zitting heeft het Hof veeleer de overtuiging gekregen dat de auto in de jaren 2009 en 2010 ook voor privédoeleinden is gebruikt. Zoals gezegd, rust op belanghebbende de (verzwaarde) last te doen blijken (overtuigend aan te tonen) dat de auto in 2009 en/of 2010 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Hierin is zij niet geslaagd De onderhavige naheffingsaanslagen zijn daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.
Vergrijpboeten
4.6.
Volgens de Inspecteur is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat de verschuldigde LB/PVV ter zake van de door haar aan de dga ter beschikking gestelde auto niet is betaald. Daarom heeft hij op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de onderhavige vergrijpboeten van (na bezwaar) € 4.629 (2009) onderscheidenlijk € 3.095 (2010) aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende bestrijdt dat zij te dezen grofschuldig heeft gehandeld.
4.7.
In aanmerking genomen dat:
- Belanghebbende bij een eerder boekenonderzoek erop is gewezen dat met betrekking tot een aan een werknemer ter beschikking gestelde auto sprake moet zijn van een sluitende rittenregistratie en dat zij deze rittenregistratie als inhoudingsplichtige moet controleren (boekenonderzoek over 2003 tot en met 2007);
- Van enige controle van de zijde van belanghebbende op het gebruik van de auto niet is gebleken;
- Van zowel de in bezwaar en beroep overgelegde rittenregistraties als de in hoger beroep overgelegde, nieuw opgestelde rittenregistraties niet kan worden gezegd dat zij een betrouwbare en sluitende weergave geven van de met de auto in de jaren 2009 en 2010 gereden ritten;
- Belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 niet beschikte over een zogenoemde verklaring ‘geen privégebruik’ van de werknemer, zijnde de dga van belanghebbende;
- De werknemer, zijnde de dga van belanghebbende, heeft toegestaan dat ook anderen gebruik maakten van de auto zonder dat bij hem zicht bestond op de aard van dat gebruik (welk gebrek aan kennis aan belanghebbende kan worden toegerekend),
moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat het op zijn minst genomen aan grove schuld van belanghebbende te wijten is geweest dat de ter zake van het privégebruik van de auto verschuldigde LB/PVV niet is betaald. De Inspecteur heeft derhalve terecht vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd. De door de Inspecteur – na bezwaar – opgelegde boeten van € 4.629 (2009) en € 3.095 (2010) acht het Hof passend en geboden voor de vergrijpen die belanghebbende heeft begaan.
heffingsrente
4.8.
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank inzake de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen die beslissing aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van mr. N. Huizenga als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.
De griffier, De voorzitter,
(N. Huizenga) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 mei 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.