In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 14 juli 2016 de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 had opgelegd, ongegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat hij de huurkosten van een inpandige lift en een garage als specifieke zorgkosten wilde opvoeren. De huurkosten bedroegen in totaal € 2.052 voor het jaar 2014.
Het Hof oordeelde dat de huurkosten voor de lift en garage niet als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur had de kosten niet in aftrek toegelaten, en het Hof bevestigde dat er geen wettelijke grondslag is voor het als specifieke zorgkosten in aanmerking nemen van deze uitgaven. Belanghebbende had zich beroepen op een besluit van de Staatssecretaris van Financiën, maar het Hof oordeelde dat dit besluit alleen betrekking heeft op door belastingplichtigen aangeschafte hulpmiddelen, en niet op gehuurde zaken.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.