Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- Als gevolg van ernstige gezondheidsproblemen (een herseninfarct medio 2012 gevolgd door een aantal TIA’s en de diagnose longkanker in het voorjaar 2014, waardoor de lichamelijke en geestelijke toestand van [appellant] geruime tijd ernstig verstoord is geraakt, waaronder geheugenproblematiek), moest [appellant] de leiding van zijn bedrijf uit handen geven aan zijn zoon. Vanaf januari 2013 werd de onderneming feitelijk gedreven door zijn zoon. Ook de administratie werd door de zoon gevoerd. Gedurende deze periode, die volledig in het teken stond van onderzoek, behandeling en herstel, is [appellant] niet in staat geweest om de onderneming te drijven of om beslissingen ter zake de onderneming te nemen.
- Naar achteraf blijkt, heeft zijn zoon het bedrijf in de problemen gebracht en zijn er in deze periode verschillende (belasting-)schulden ontstaan. [appellant] was hiervan niet op de hoogte. De zoon gaf steeds te kennen dat de schulden van de onderneming tijdig en correct werden voldaan. Het faillissement van de onderneming kwam voor [appellant] dan ook als een verrassing. Door de bevindingen van de curator werd het [appellant] duidelijk dat hij door zijn zoon onjuist was voorgelicht over de financiële positie van de onderneming.
- Het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van onverantwoord ondernemen, dat er geen deugdelijke administratie is gevoerd, dat niet voldoende geld is gereserveerd voor de verplichte afdracht aan de Belastingdienst en dat de zoon onverantwoorde geldopnames heeft gedaan, is onjuist. De schulden zijn immers ontstaan buiten de invloedssfeer van [appellant] en kunnen hem dan ook niet worden verweten.
- Ook het oordeel van de rechtbank dat [appellant] , als hij niet meer in staat was de onderneming te drijven of toezicht te houden op degenen die namens hem optraden, de onderneming niet had moeten voortzetten, is onjuist. De rechtbank heeft bij dit oordeel onvoldoende rekening gehouden met de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden van [appellant] . [appellant] heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd en mocht erop vertrouwen dat zijn zoon de onderneming naar behoren zou drijven. Dat een en ander - naar achteraf blijkt - anders is gelopen, is weliswaar spijtig maar kan [appellant] niet worden tegengeworpen. [appellant] merkt hierbij op dat niet kan worden gezegd dat hij zijn onderneming had moeten staken. In de beginfase van een ziekte is immers nog onduidelijk wat het verloop van de ziekte zal zijn.