ECLI:NL:GHARL:2017:4949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.208.394
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een kind en verzoek tot netwerkplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een kind, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, verzocht om de plaatsing van het kind in een netwerkpleeggezin, namelijk bij de grootouders aan moederszijde. De raad voor de kinderbescherming verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat het verzoek niet in eerste aanleg is ingediend. Het hof oordeelt echter dat de beslissing van de kinderrechter om het kind in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen, vatbaar is voor hoger beroep. Het hof overweegt dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek en dat de plaatsing bij de grootouders in het belang van het kind is. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van het kind in het netwerkpleeggezin bij de grootouders, met ingang van de datum van de uitspraak tot uiterlijk 21 juni 2017. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.394
(zaaknummer rechtbank Overijssel 194297)
beschikking van 13 juni 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen (voordien: mr. D. Greven te Enschede),
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verder te noemen: de GI.
Als informanten zijn aangemerkt:
[vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verder te noemen: de vader,
samen met de moeder te noemen: de ouders,
en
[grootouders],
wonende te [woonplaats grootouders] ,
verder te noemen: de grootouders van [kind] (moederszijde).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 8 en 9, ingekomen op 30 januari 2017;
- het verweerschrift met één ongenummerde productie;
- een journaalbericht van mr. Greven van 24 april 2017 met producties 10 en 11;
- een journaalbericht van mr. Greven van 26 april 2017 met productie 12.
- een journaalbericht van mr. Geeraths van 11 mei 2017, waarin zij zich stelt als advocaat van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 mei 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.L. Geeraths. De vader en de grootouders zijn in persoon verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker raad] verschenen. Namens de GI is [medewerker GI] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] [kind] . De moeder is alleen belast met het gezag over [kind] . De vader heeft [kind] erkend. De ouders beschikken ieder over eigen woonruimte.
3.2
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 november 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, op verzoek van de raad, [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 november 2016 tot 5 december 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] uitgesproken in een 24-uurs accommodatie jeugdzorgverlener en/of crisispleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde tot 5 december 2016.
3.3
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 november 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [kind] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 november 2016 tot 23 december 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 25 november 2016 tot 23 december 2016. Elke nadere beslissing is aangehouden tot de mondelinge behandeling ter zitting van 19 december 2016. Voorts is bij voornoemde beschikking het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] voor de resterende duur afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 19 december 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 25 november 2017. De beslissing voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing is daarbij aangehouden tot 21 december 2016.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 december 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 21 juni 2017. Daarbij is iedere verdere beslissing aangehouden en bepaald dat de behandeling ter zitting wordt voortgezet op woensdag 14 juni 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 december 2016. Deze grief ziet op de beslissing tot plaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [kind] uit huis wordt geplaatst in een netwerkpleeggezin.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt - zo begrijpt het hof - primair de moeder
niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep en subsidiair het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De raad is van mening dat de moeder primair niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat dat verzoek wel is besproken maar niet is ingediend in eerste aanleg.
De moeder meent dat zij wel ontvankelijk is in haar verzoek en verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2011 (ECLI:GHAMS:2011:BQ5313).
5.2
Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de kinderrechter om [kind] in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen voor hoger beroep vatbaar. De kinderrechter heeft met deze beslissing het verzoek van de moeder in eerste aanleg om plaatsing van [kind] in een netwerkgezin afgewezen. Dat de moeder dat verzoek (enkel) mondeling heeft gedaan, maakt niet dat zij niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof dient, evenals de kinderrechter in eerste aanleg, het belang van het kind zelfstandig te beoordelen en dit belang ten volle bij zijn beslissing in aanmerking te nemen. Daarbij heeft de rechter ruimte om in de beschikking concreet te benoemen voor welke verblijfplaats de machtiging bedoeld is (zie ook de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7180,
JPF 2016/151).
Het hof zal op grond van het voorgaande de moeder ontvangen in haar verzoek.
Ten aanzien van de plaats waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter in eerste aanleg ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing van [kind] in het netwerkpleeggezin bij grootouders moederszijde (hierna: de grootouders) op dit moment niet in het belang van [kind] is. Zij voert - samengevat - aan dat het voor de hechting van [kind] beter is dat hij bij de grootouders wordt geplaatst dan in het crisispleeggezin, zeker in deze eerste maanden van zijn leven die zeer belangrijk zijn in het hechtingsproces. Volgens de moeder hebben de grootouders in de eerste twee maanden van het leven van [kind] al een belangrijke rol gespeeld en kunnen zij hem rust, veiligheid, stabiliteit en verzorging bieden. Er is echter geen gedegen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van plaatsing bij hen. Anders dan de raad meent, is de grootmoeder wel in staat de moeder te corrigeren en er is ook verder geen sprake van omstandigheden bij de grootouders die een netwerkplaatsing in de weg staan, aldus de moeder.
5.4
De raad acht de verzochte netwerkplaatsing niet in het belang van [kind] en voert ter onderbouwing - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft persoonlijke problematiek, zij laat nauwelijks hulpverlening toe voor zichzelf en voor [kind] , legt structureel de verantwoordelijkheid buiten zichzelf, kan opvliegend reageren en is dan niet meer aanspreekbaar. Mede door deze persoonlijke kenmerken van de moeder is haar houding naar de grootmoeder ambivalent. De grootmoeder bagatelliseert de ernst van de zorgen, terwijl voor plaatsing in het netwerkgezin erkenning van de problematiek nodig is. Verder stelt de raad dat tijdens het gezamenlijke overleg op 7 december 2016 (waarbij ouders, oma, de GI, de raad en de gepensioneerde huisarts van moeder en grootmoeder aanwezig waren) duidelijk is geworden dat, wanneer de moeder haar emoties niet de baas is, het haar niet lukt adequaat te reageren op de grootmoeder. Bij plaatsing van [kind] bij grootouders kan dit allerlei spanningen opleveren die gevolgen hebben voor [kind] en daarnaast heeft de raad niet het vertrouwen dat de grootouders adviezen en afspraken, bijvoorbeeld over het contact tussen de moeder en [kind] , zullen nakomen. De raad acht het daarom in het belang van [kind] dat hij op een neutrale plek in een pleeggezin geplaatst blijft.
5.5
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat de jeugdbeschermer de zorgen over het begrenzen van de moeder door de grootmoeder en over de ambivalente relatie tussen de dochter en grootmoeder deelt.
5.6
De vader en de grootouders staan - kort gezegd - achter het verzoek van de moeder en de onderbouwing die zij daaraan ten grondslag legt.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld geldt dat de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] tot uiterlijk 21 juni 2017, ingevolge artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, op zichzelf niet wordt bestreden. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag, of de beslissing voor plaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg terecht is of dat hij in een netwerkgezin moet worden geplaatst, voor de periode totdat de gezinsopname in [plaats] start. De advocaat van de moeder heeft ter zitting onbetwist gesteld, dat de start van de gezinsopname in [plaats] naar verwachting nog vier maanden kan duren.
5.8
Of het in het belang van [kind] is dat hij in het netwerkgezin kan worden geplaatst, hangt samen met de vraag of in dat gezin aan hem voldoende stabiliteit kan worden geboden om zich te kunnen ontwikkelen en hechten. Het hof leidt uit de processtukken en het verhandelde ter zitting af, dat de raad hiervoor onder andere als voorwaarden stelt, dat de grootmoeder de problematiek van de moeder erkent en zij haar voldoende kan aanspreken op haar gedrag en haar hierin kan begrenzen. De grootouders en de ouders weerspreken de conclusie van de raad dat hiervan onvoldoende sprake is. Zij hebben ter zitting verklaard dat hun onderlinge relatie goed is en dat de grootouders de moeder voldoende kunnen begrenzen. In de periode dat de moeder geen huisvesting had en zij bij de grootouders woonde is dit ook goed gegaan. De grootmoeder betwist de opvatting van de raad dat zij de problematiek van de moeder bagatelliseert en stelt dat de moeder leerbaar is en afspraken nakomt. Naar het oordeel van het hof heeft de raad de bezwaren tegen de plaatsing van [kind] in het netwerkgezin, tegenover de betwisting door de ouders en de grootouders, onvoldoende onderbouwd. De raad heeft zijn zorgen hoofdzakelijk gebaseerd op het verloop van het gezamenlijk overleg dat op 7 december 2016 heeft plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek, zo blijkt uit de overgelegde verslagen van de raad, de GI en de moeder, zijn de emoties bij de moeder en de grootmoeder opgelopen en heeft de moeder boos het gesprek verlaten, zonder ingrijpen van de grootmoeder. Het hof acht het enkele verloop van dit gesprek en het handelen van de grootmoeder jegens de moeder tijdens dat gesprek onvoldoende om er de conclusie aan te verbinden dat plaatsing in het netwerkgezin niet mogelijk is. De raad heeft, naast het gesprek, geen aanleiding gezien om verder onderzoek te verrichten.
5.9
Op grond van het voorgaande ziet het hof in de begrenzing door de grootouders van de moeder en de erkenning door hen van de problematiek van de moeder een argument voor plaatsing van [kind] bij de grootouders. Nu ook voor het overige onvoldoende van bezwaren tegen de plaatsing bij grootouders is gebleken, neemt het hof aan dat de grootouders in staat zijn een stabiele en veilige opvoedingsomgeving aan [kind] te bieden. De grootouders zijn vanaf de geboorte van [kind] betrokken geweest, zo volgt uit meerdere raadsrapporten, en zijn bereidwillend om de dagelijkse zorg voor [kind] op zich te nemen. De plaatsing bij de grootouders wordt verder in het belang van [kind] geacht, gelet op zijn zeer jonge leeftijd, zijn hechtingsproces en de omstandigheid dat de gezinsopname in [plaats] pas over enkele maanden zal kunnen starten.

6.De slotsom

De grief van de moeder slaagt. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover het de beslissing betreft tot plaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 december 2016, uitsluitend voor zover het de beslissing betreft tot uithuisplaatsing van [kind] , geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] , in een voorziening voor pleegzorg,
en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin, te weten: [grootouders] , wonende te [adres] , met ingang van de datum van heden tot uiterlijk 21 juni 2017;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.H.A. Moes en G.J. Rijken, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. M.H.H.A. Moes en is op 13 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.