Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.Het verloop van het geding
2.Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep
hebben aangeboden om als loon € 3.800 inclusief BTW te betalen.
De bestrijdingen zijn ongegrond.
De maatschap, waarvan blijkens productie 50 bij de memorie van antwoord [appellanten] de maten zijn, is pas op 1 januari 2010 opgericht, dat is ná de totstandkoming van de opdracht. Het Restauratiehuis heeft al medio 2009 werk voor ASW99 uitgevoerd, zodat het op de weg van [appellanten] had gelegen om feitelijk toe te lichten dat de maatschap de opdrachtgever is of is geworden.
Dat Het Restauratiehuis opdrachtnemer is, en niet [naam] , had voor [appellanten] redelijkerwijze helder moeten zijn nu in het eerste concept-koopcontract inzake ASW99 niet [naam] , maar Het Restauratiehuis als één van de kopers figureerde.
De opdracht inzake ASW99 is dus door [appellanten] aan Het Restauratiehuis gegund.
redelijkloon mede aan de hand van het uurtarief van € 65 exclusief BTW bepalen. Indien partijen, zoals [appellanten] met § 108 van de memorie na enquête d.d. 15 december 2015 hebben aangevoerd, bij andere bouwprojecten waarbinnen zij met elkaar hebben samengewerkt telkens een vaste prijs zijn overeengekomen, doet dit hieraan niet af. Het hof ziet nog steeds geen aanleiding om op de op dit punt zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing terug te komen.
Het Restauratiehuis heeft telkens per periode opgegeven wat [naam] heeft uitgevoerd en hoeveel tijd hij aan elk van de in het overzicht nader gespecificeerde onderwerpen heeft besteed. Vaak worden daarbij namen van gesprekspartners genoemd en/of de betekenis van het desbetreffende gesprek voor het project. Waar het om schriftelijk werk gaat wordt de inhoud of strekking van de desbetreffende stukken veelal opgegeven. Dit heeft [appellanten] in staat gesteld om gespecificeerd op de betrouwbaarheid van het overzicht in te gaan.
Het enkele feit dat Het Restauratiehuis daarbij geen (ander) bewijs heeft overgelegd en dat zij daarbij louter op de agenda van [naam] is afgegaan, is geen reden om aan haar opgave te twijfelen. De lat mag hier volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet te hoog worden gelegd.
[appellanten] hebben voldoende specifiek betwist dat bepaalde onderdelen van het door Het Restauratiehuis beschreven werk door Het Restauratiehuis zijn uitgevoerd, mede door in de brief van hun advocaat van 21 september 2016 op passages uit eerdere processtukken te wijzen, die in verband met de vaststelling van het loon zouden moeten worden bezien.
Voor het overige zal het hof echter aan hun betwistingen voorbij gaan, als onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt voor hun beroep op de verklaring van de loodgieter, dat hij [naam] ‘weinig’ heeft gezien. Onduidelijk is wanneer de loodgieter in het pand aanwezig was en wat hij/zij onder ‘weinig’ verstaat. Dat Het Restauratiehuis in een eerder stadium lagere urenaantallen heeft opgegeven dan de laatste specificatie, doet aan de geloofwaardigheid van de specificatie ook al niet voldoende afbreuk. Hierbij speelt mee dat de discussie tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan het tussenarrest van 28 juni 2016, bijna uitsluitend ging over de primaire grondslag (welke grondslag door de rechtbank is gehonoreerd). De omvang van de daarop gebaseerde vorderingen is niet gestoeld op het aantal aan ASW99 bestede uren, maar op de omvang van de winst.
in, maar
opde muur waren aangebracht. Deze fouten hebben tot vertraging geleid en zij verminderen de waarde van het door Het Restauratiehuis geleverde werk, aldus [appellanten] .
De klacht over het inschakelen van een architect is ongegrond, omdat Het Restauratiehuis duidelijk heeft gemaakt dat zij dit deed op verzoek van (de afdeling Welstand van) de gemeente Utrecht, met het oog op het verkrijgen van de bouw-/omgevingsvergunning. Dat Het Restauratiehuis de uren van de architect declareert is niet aangevoerd: Het Restauratiehuis maakt alleen aanspraak op een vergoeding voor de door [naam] gewerkte uren.
Het Restauratiehuis heeft ontkend dat zij fouten heeft gemaakt bij de bouwbegeleiding, maar indien vast zou komen te staan dat de door [appellanten] beschreven dingen zijn misgegaan, blijft onduidelijk welk nadeel [appellanten] hiervan hebben ondervonden. Van overschrijding van oplevertermijnen is geen sprake. Bovendien is niet toegelicht in welke mate die ‘fouten’ aan Het Restauratiehuis en/of aan [naam] vallen te verwijten.
Dat het redelijk loon lager moet worden vastgesteld vanwege deze fouten of vertraging, is niet gebleken.
hebben hier klaarblijkelijk bedoeld dat zij als gevolg van deze onduidelijkheid in langdurige en kostbare juridische procedures zijn betrokken (van andere gevolgen van deze onduidelijkheid blijkt niet), maar dat kan geen reden zijn om een lager loon vast te stellen nu hetzelfde aan Het Restauratiehuis is overkomen. Niet gebleken is dat de procedure in sterkere mate aan Het Restauratiehuis valt te verwijten dan aan [appellanten] .
[appellanten] hebben voorgesteld om het redelijke loon op € 3.800 inclusief BTW vast te stellen, of op € 5.200. Zij hebben betoogd dat het totaalbedrag onredelijk hoog is. In de brief van 21 september 2016 hebben zij, kennelijk met het oog daarop, naar § 305 memorie van grieven verwezen. Dat het totaalbedrag onredelijk hoog is, hebben zij echter onvoldoende feitelijk onderbouwd en gelet op het aantal door [naam] aan het project bestede uren en de omstandigheid dat het uurloon tevens een vergoeding inhoudt voor het verzorgen van het mailverkeer, ligt dat ook al niet voor de hand. Enkel het aantal uren is voor het hof niet voldoende om te kunnen concluderen dat Het Restauratiehuis inefficiënt tewerk is gegaan, of anderszins ondoelmatig. Hierboven is al verworpen dat bij de bouw gemaakte fouten een reden voor loonverlaging zijn. Het hof ziet dan ook geen reden om het door de vermenigvuldiging berekende loon te verlagen.
Het bestreden vonnis zal alsnog worden vernietigd, vastgesteld zal worden dat een overeenkomst van opdracht tussen partijen geldt en [appellanten] zullen alsnog worden veroordeeld tot betaling van het loon ad € 25.194 exclusief BTW. Van dit bedrag moeten zij ieder de helft aan Het Restauratiehuis betalen.
De rechtbank heeft over de toegewezen schadevordering conform de vorderingen van Het Restauratiehuis wettelijke rente toegekend, en heeft de ingangsdatum daarvan, gelet op rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis, gebaseerd op de sommatie d.d. 14 juni 2011 van Het Restauratiehuis aan [appellant 2] om binnen zeven dagen het bedrag van € 40.000 te betalen: die ingangsdatum is op 21 juni 2011 vastgesteld. Ook [appellant 1] is in verzuim geraakt, aldus rechtsoverweging 4.7 van het vonnis, doordat uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn.
Daarentegen zijn [appellanten] bij brief van 1 november 2011 (productie 51 van Het Restauratiehuis) in gebreke gesteld. Voor [appellant 2] veranderde daardoor niets, maar nu [appellanten] op deze kwestie niet meer zijn teruggekomen zal het hof het subsidiaire standpunt van Het Restauratiehuis honoreren, dat deze ingebrekestelling [appellant 1] per 1 november 2011 in verzuim heeft gebracht.
3.De slotsom
moet over het door hem te betalen bedrag de wettelijke rente vergoeden met ingang van 21 juni 2011, en [appellant 1] met ingang van 1 november 2011. De veroordelingen zullen, zoals in het vonnis beslist (wat in hoger beroep niet afzonderlijk is bestreden), uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor het overige falen de grieven.