ECLI:NL:GHARL:2017:6605

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
200.181.022/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending privacy door opname met camera van pad waarover buren gaan? Belangenafweging - proportionaliteit, subsidiariteit.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen buren over de plaatsing van een beveiligingscamera. De appellanten, bewoners van [a-straat] 6 -1 te [A], hebben in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel gevorderd dat de geïntimeerden, hun buren, een camera die gericht is op hun toegangspad zouden verwijderen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat de appellanten heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de appellanten hun grieven hebben ingediend. De kern van het geschil draait om de vraag of de camera een onrechtmatige inbreuk op de privacy van de appellanten vormt. De appellanten stellen dat zij continu gefilmd worden wanneer zij hun woning betreden of verlaten, wat hun woonplezier ernstig aantast. De geïntimeerden, aan de andere kant, verdedigen het gebruik van de camera als noodzakelijk voor hun gevoel van veiligheid, vooral gezien de handicap van de heer [geïntimeerde1].

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de camera niet meer opneemt dan wat met het blote oog zichtbaar is en dat de belangen van de geïntimeerden bij het gebruik van de camera, ter bescherming van hun woning, zwaarder wegen dan de privacy-inbreuk die de appellanten ervaren. De camera is niet gericht op de woning van de appellanten en de inbreuk op hun privacy is volgens het hof niet disproportioneel.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 311,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris voor de advocaat. Het arrest is uitgesproken op 1 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.022/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/166418 / HA ZA 15-11)
arrest van 1 augustus 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. M.A. Jansen, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A. Willemsen, kantoorhoudend te Harderwijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
18 maart 2015 en 19 augustus 2015 die de rechtbank Overijssel, locatie [A] , heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 november 2015,
- het tussenarrest van 19 januari 2016, waarbij een comparitie van partijen (na aanbrengen) is bepaald, die geen doorgang heeft gevonden,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- het tussenarrest van 7 maart 2017,
- het proces-verbaal van descente van 18 april 2017.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] vorderen in het hoger beroep - kort samengevat - om bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Overijssel van 19 augustus 2015, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellanten alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
2.1
tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 19 augustus 2015, nu deze feiten tussen partijen niet in geschil zijn
3.1.
[appellanten] en [geïntimeerden] c.s. zijn buren. [appellanten] wonen sinds 2002 op het adres [a-straat] 6 -1 [A] . In 2008 hebben [geïntimeerden] c.s. de belendende woning aan de [a-straat] 6 te [A] gekocht.
3.2
De toegangsweg naar de beide woningen is eigendom van [appellanten]
Vanaf de toegangsweg is de aansluiting naar de woning van [appellanten] deels gelegen over (een pad op) het perceel van [geïntimeerden] c.s. Voor die aansluiting is een erfdienstbaarheid ten gunste van [appellanten] gevestigd.
3.3
De heer [geïntimeerde1] is als gevolg van een dwarslaesie gehandicapt en zit in een rolstoel. [geïntimeerden] c.s. hebben onder meer in verband met de beperkingen van de heer [geïntimeerde1] hun woning verbouwd en aangepast. [geïntimeerden] c.s. en [appellanten] zijn in dat verband betrokken geweest bij verschillende (bestuursrechtelijke) procedures. De verhouding tussen partijen is ernstig verstoord geraakt.
3.4
Begin 2009 hebben [geïntimeerden] c.s. vier beveiligingscamera's geplaatst op hun perceel. Een van deze camera's, in de stukken aangeduid als camera nr. 4 (hierna ‘de camera’) is geplaatst op de noordoost hoek van hun woning en is onder meer gericht op het deel van het perceel waarop de erfdienstbaarheid ten gunste van [appellanten] is gevestigd. Het gaat in het onderhavige geschil alleen om deze camera.
3.5
[appellanten] hebben vanaf 2010 verzocht de camera te verwijderen. [geïntimeerden] c.s. hebben daaraan geen gevolg gegeven.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg kort samengevat gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. bij vonnis worden veroordeeld de geplaatste camera op de noordoosthoek van hun woning binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en dat dit gedeelte van de toegang naar de woning van [appellanten] ook niet met een andere camera zal mogen worden gefilmd op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag(deel) dat hieraan niet wordt voldaan, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten.
[geïntimeerden] c.s. hebben verweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 augustus 2015 de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Tegen dit vonnis hebben [appellanten] een drietal grieven gericht, welke alle strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot het verwijderen van de door [geïntimeerden] c.s. geplaatste camera heeft afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [appellanten] De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2
Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerden] c.s. met het gebruik van de camera
onrechtmatig inbreuk maken op het recht van [appellanten] op bescherming van hun privacy. Uitgangspunt daarbij is, dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3
[appellanten] stellen dat met het gebruik van de camera inbreuk wordt gemaakt op hun privacy omdat zij iedere keer als zij van en naar hun woning en vanuit de woning naar de brievenbus gaan gefilmd worden. De beelden worden opgeslagen en pas verwijderd als ze overschreven worden door nieuwe camerabeelden. Er zijn aldus altijd camerabeelden van [appellanten] in bezit van [geïntimeerden] c.s. Het gevoel altijd gefilmd te worden en geen stap van en naar de eigen woning te kunnen zetten zonder dat [geïntimeerden] c.s. dit kunnen zien is uiterst onaangenaam en drukt zwaar op het woonplezier van [appellanten] De camera is ook niet nodig ter bescherming van de door [geïntimeerden] c.s. gestelde belangen - het kunnen zien wie er aan komt en wie er bij de brievenbus komt en het afschrikken van inbrekers - omdat de bezoekers al gefilmd worden door de overige drie geplaatste camera’s.
Voorts kunnen de belangen van [geïntimeerden] c.s. op voor [appellanten] minder ingrijpende wijze worden gediend door de brievenbus te verplaatsen, het plaatsen van namaakcamera’s het plaatsen van een inpandige camera en het plaatsen van waarschuwingsborden dat er sprake is van camerabewaking.
5.4
Het belang van [geïntimeerden] c.s. is naar zij stellen gelegen in het volgende.
De heer [geïntimeerde1] is door zijn dwarslaesie gekluisterd aan een rolstoel en ligt veel in bed. Voor zijn gevoel van veiligheid, maar ook om praktische redenen, zoals bezorgers aan huis, is het voor hem van belang dat hij vanaf zijn bed of rolstoel kan zien wat zich om het huis afspeelt. Ook komt op de camera de brievenbus van [geïntimeerden] c.s. in beeld, zodat de heer [geïntimeerde1] wanneer hij alleen thuis is kan zien wanneer er een bezorger een pakketje voor hem komt brengen. [geïntimeerden] c.s. verblijven ook regelmatig voor langere tijd in het buitenland en kunnen via de camera's een oogje in het zeil houden. Verder kunnen de beelden informatie verschaffen over hetgeen zich op het erf van [geïntimeerden] c.s. voordoet of heeft voorgedaan.
[geïntimeerden] c.s. bestrijden dat hun belangen op de door [appellanten] gestelde minder ingrijpende wijze kunnen worden gewaarborgd.
5.5
Het hof stelt voorop dat op de door de camera opgenomen beelden niet een deel van
het perceel van [appellanten] te zien is, maar uitsluitend een deel van het perceel toebehorend aan [geïntimeerden] c.s. Over dit deel van het perceel van [geïntimeerden] c.s. ligt de aansluiting van de toegangsweg naar de woning van [appellanten] waarop ten behoeve van [appellanten] een erfdienstbaarheid is gevestigd. Op de camerabeelden is te zien dat [appellanten] en eventuele bezoekers van en naar de woning van [appellanten] gaan. Niet meer en niet minder. De camera is niet draaibaar, kan niet inzoomen en is niet gericht op de woning van [appellanten] maar slechts op een klein gedeelte van het pad dat eigendom is van [geïntimeerden] c.s. en waarop [appellanten] het recht van overpad hebben. [appellanten] en hun bezoek komen alleen in beeld als zij over dit stukje pad lopen of rijden. Naar de raadsheer-commissaris bij opneming ter plaatse heeft kunnen waarnemen, en door [appellanten] ook niet is weersproken, komt dit gedeelte van het pad met de overige drie geplaatste camera’s niet in beeld. De stelling van [geïntimeerden] c.s. dat met het verwijderen van de onderhavige camera inbrekers zich buiten het bereik van de overige camera’s toegang tot de woning zouden kunnen verschaffen acht het hof derhalve juist. Daaraan doet niet af, zoals [appellanten] stellen, dat er in het huis van [geïntimeerden] c.s. al in geen honderd jaar is ingebroken. Mede gelet op de fysieke immobiliteit van de heer [geïntimeerde1] is zijn behoefte aan het veilig voelen in eigen huis begrijpelijk. Het hof betrekt in de belangenafweging ook het feit dat het pad naar de woning van [appellanten] langs de zijkant van de woning van [geïntimeerden] c.s. loopt, waar nog twee ramen van [geïntimeerden] c.s. gelegen zijn. In feite wordt met de camera niet meer opgenomen dan met het blote oog zichtbaar is als [geïntimeerden] c.s. vanuit een van deze ramen naar buiten kijken, immers ook dan kunnen zij ( bezoekers van ) [appellanten] langs zien gaan.
5.6
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien en gewogen leidt het hof
tot het oordeel dat, hoewel [appellanten] het gebruik van de camera als ingrijpend ervaren, sprake is van een naar objectieve maatstaven beperkte en niet disproportionele inbreuk op de levenssfeer van [appellanten] Het deel van het perceel dat met de camera wordt opgenomen is niet te zien met de andere geplaatste camera’s en het belang dat [geïntimeerden] c.s. bij de camera hebben kan niet worden ondervangen door een namaakcamera of een inpandige camera. Hiermee is tevens aan het subsidiariteitsvereiste voldaan.
5.7
Nu naar ‘s hofs oordeel alleen al het belang van [geïntimeerden] c.s. op beveiliging van hun
woning tegen inbraak voldoende rechtvaardiging vormt voor het plaatsen van de camera, zal het hof de overige door [geïntimeerden] c.s. gestelde belangen, waaronder het belang van het zien aankomen van de postbode en pakketbezorgers, niet meer nader in zijn beschouwingen betrekken.
5.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven geen doel treffen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in hoger beroep worden verwezen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 311,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris voor de advocaat. (2 punten, tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 augustus 2015;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 311,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Makkinga, mr. J. Smit en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2017.