ECLI:NL:GHARL:2017:6612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
200.209.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonende te [A], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2016 en een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 oktober 2016. De appellant had de memorie van grieven niet ingediend, ondanks dat hem uitstel was verleend tot 9 mei 2017. Op de rol van 9 mei 2017 heeft de appellant geen grieven ingediend, waardoor het hof ambtshalve akte niet-dienen heeft verleend aan de geïntimeerde, Clausing Holding B.V.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een memorie van eis in incidenteel appel te nemen. Op 6 juni 2017 heeft Clausing arrest gevraagd, maar geen van de partijen heeft stukken overgelegd. Het hof heeft vervolgens arrest gewezen op basis van het griffiedossier. Volgens artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vervalt het recht om een proceshandeling te verrichten indien deze niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel kan worden verkregen.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant in het ongelijk is gesteld, omdat hij geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. Het hoger beroep is verworpen en de appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.952,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.209.399/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/156492 HA ZA 15-109)
arrest van 1 augustus 2017 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.S. Slinkman, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen
Clausing Holding B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Clausing,
advocaat: mr. S.P. Koerselman, kantoorhoudend te Zoetermeer.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2016 en in het vonnis van 26 oktober 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 25 januari 2017 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 26 oktober 2016 met dagvaarding van Clausing tegen de zitting van 28 februari 2017. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot het alsnog toewijzen van de conventionele vorderingen van [appellant] en tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van Clausing in zijn reconventionele vorderingen, met veroordeling van Clausing in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2
De zaak is verwezen naar de rol van 11 april 2017 voor het nemen van de memorie van grieven door [appellant] . Op die datum is aan [appellant] uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 9 mei 2017, ambtshalve peremptoir.
2.3
Ter rolle van 9 mei 2017 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is ambtshalve akte niet-dienen verleend aan Clausing.
2.4
Clausing heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex art. 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) om op de rol van 23 mei 2017 te verzoeken een memorie van eis in incidenteel appel te mogen nemen.
2.5
Op de rol van 6 juni 2017 heeft Clausing arrest gevraagd. Geen van partijen heeft op genoemde datum stukken overgelegd, zodat het hof arrest zal wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.2
Met ingang van 1 september 2016 zijn diverse bepalingen van het Lpr ingrijpend gewijzigd. In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.3
Op 9 mei 2017 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven verstreken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijnen is akte niet-dienen verleend aan Clausing, conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. Daarmee is het recht voor [appellant] om een memorie van grieven te nemen, vervallen.
3.4
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat dit vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.5
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van Clausing tot aan deze uitspraak op € 1.952,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 augustus 2017.